vrijdag 27 juni 2008

Een gesprek over Charles Burney, met muziek uit diens levensperiode — zaterdag op BBC Radio 3

Klankbeeld
Zaterdag 28 juni, 's middags tussen 14:00 uur en 15:00 uur onze tijd, kunt u via BBC Radio 3 opnieuw getuige zijn van een eerder — op 11 november 2007 — door dezelfde zender gepresenteerd programma over leven, werken en reizen van de achttiende eeuwse Engelse musicus alsmede schrijver Charles Burney (1726-1814). Het betreft een gesprek tussen Lucie Skeaping en de musicoloog Ian Gammie over deze in de berichtgeving van BBC Radio 3 als inimitable gekwalificeerde Burney. De man schreef over muziek, doceerde dat vak, was organist en componist.
Zijn plan, een algemene geschiedenis der muziek te schrijven, kon hij alleen ten volle realiseren als hij reizen naar het vasteland ondernam om aldaar onderzoek te doen. Daartoe vertrok hij in juni 1770 vanuit Londen, met tal van aanbevelingsbrieven op zak, en deed hij eerst Parijs en Genève aan, en vervolgens tal van Italiaanse steden. Het resultaat daarvan werd een jaar later gepubliceerd en wekte grote bewondering van tal van tijdgenoten. In 1772 vertrok hij opnieuw naar het continent en snel na zijn terugkeer in Londen haastte hij zich de bevindingen weer op schrift te stellen. In 1773 werden deze gepubliceerd onder de titel The Present State of Music in Germany, the Netherlands and United Provinces (1773).
Op de site van BBC Radio 3 staat een toelichting op deze bijdrage, die in totaal een uur in beslag neemt. Tevens is daar te zien welke muziek u te horen krijgt.
__________
Afbeeling: Charles Burney in 1781. Portret door Sir Joshua Reynolds (1723-1792).

woensdag 25 juni 2008

Felix Mendelssohns Schotse Symfonie door de Wiener Philharmoniker — zondag, Mezzo-televisie

Christoph von Dohnányi en niet zijn Opa Ernst
Evenals in ons vorige artikel — met de aankondiging van Robert Schumanns Pianoconcert op Mezzo-tv — moeten we ook hier al direct weer de bestraffende vinger in de richting van de slordige Mezzo-bureauredactie heffen. Het concert met Felix Mendelssohns Derde Symfonie, de Schotse door de Wiener Philharmoniker, is niet voorzien van een opnamedatum of jaar. Als dirigent wordt Ernst von Dohnányi (1877-1960) genoemd, maar dat was nu juist de grootvader van de musicus die werkelijk voor u deze symfonie zal dirigeren: Christoph von Dohnányi, ooit chefdirigent en intendant van de Hamburgse Staatsopera en tegenwoordig chefdirigent van het Sinfonieorchester des Nord Deutschen Rundfunks.
Gevreesd moet worden dat er mensen aan die redactiegegevens werken die met het fenomeen klassieke muziek weinig of helemaal geen ervaring hebben — zoals dat — helaas — ook steeds vaker in een printmedium als de VPRO-Gids duidelijk wordt, bij welke instantie men eveneens volstrekt ongeïnteresseerd is met betrekking tot klachten of een rechtzetting. Maand in maand uit,
en dat geruime tijd achtereen en zelfs soms enkele keren binnen één week worden dezelfde fouten herhaald en opnieuw gedebiteerd en weer herhaald.

Felix Mendelssohn-Bartholdy — Symfonie nr. 3 in a kleine terts, opus 56, Schotse (1829/42)
Instrumentatie: dubbele houtblazersbezetting, vier hoorns, twee trompetten, pauken, strijkkwintet
.

Van alle vijf symfonieën, die Mendelssohn heeft geschreven, zijn de Italiaanse (nummer 4) en de Derde, de Schotse het meest bekend. Ook de Vijfde, bijgenaamd Reformatorische, wordt nog met enige regelmaat op diverse concertpodia ten gehore gebracht. Dat geldt in veel mindere mate voor de beide eerste symfonieën. Opus 11, thans bekend onder het nummer 1 uit 1824, had oorspronkelijk het nummer 13, aangezien de componist deze na zijn twaalf strijkerssymfonieën — welke waren ontstaan tussen 1821 en 1823 — had geconcipieerd. De Tweede symfonie, opus 52, voltooid in 1840, werd geschreven als feestmuziek ter herdenking van de vierhonderdste verjaardag van de uitvinding der boekdrukkunst, en kreeg de ondertitel Lobgesang.

Reis naar Schotland
In 1829 was Mendelssohn op reis naar Schotland getogen, en daar raakte hij zeer onder de indruk van het landschap en de cultuur Hij bezocht de plaatsen waar Maria Stuart had geleefd en heeft na zijn bezoek aan dat land twee indrukwekkende composities geschreven die tot op de huidige dag repertoire hebben gehouden: de ouverture De Hebriden (ook wel Fingal's Cave) en de Schotse symfonie. Die ouverture heeft in 1833 zij definitieve gestalte gekregen, de Schotse symfonie daarentegen heeft een langere ontstaansperiode: van 1829 tot 1842.
De vier delen worden zonder pauze gespeeld. Het Andante zet in met een melancholische beschrijving van het landschap. Ondanks de liedvorm van het eerste deel komen er heftige uiteenzettingen met zeer gepassioneerde uitbarstingen in de uitwerking voor. Pas in de reprise, die door de violoncelli wordt 'gedragen', ontstaat er enige rust in een fraaie cantilene, waarna de coda weer vol natuurgeweld aan ons voorbijtrekt. Dan verschijnt opnieuw het thema van de inleiding, en dat leidt naar het tweede deel, Vivace: Hierin horen we een imitatie van de doedelzakgeluiden die Mendelssohn zelf in Schotland heeft gehoord. Deze passages worden gevolgd door een opgewekt scherzo, waarna strijkerspizzicati de overgang naar het derde deel inleiden. Dat begint met een dramatisch recitatief. De eerste viool laat een elegische melodie horen, die wordt onderbroken door een dramatisch tussenstuk. Het laatste deel sluit daar direct op aan en hierin worden passages van bezonkenheid en zachtmoedigheid afgewisseld met gedeelten vol heroïsche gedrevenheid en een triomfantelijk overwinningsgezang in de coda.
____________
Afbeeldingen
1. Dirigent Christoph von Dohnányi. (Foto van Terry O'Neill, Decca.)
2. Componist Felix Mendelssohn-Bartholdy. Tekening van Jarko Aikens, Groningen 1984. (Archief Heinz Wallisch.)


Robert Schumanns Pianoconcert door Martha Argerich — zondag 29 juni op Mezzo-televisie

Martha Argerich speelt Schumann
Hoewel de programmagegevens zoals deze worden verstrekt door Mezzo-televisie de laatste maanden in een overzichtelijk schema worden weergegeven, zijn de details dikwijls nog schimmig, onvolledig en met elkaar in tegenspraak. Voor zondag 29 juni staat om 17:00 uur in de namiddag een concert gepland door het Gewandhaus-Orchester Leizpig onder leiding van Riccardo Chailly, met solistische medewerking van de 'grote en katachtige' Argentijnse pianiste Martha Argerich, die van jongs af aan ook in ons land veelvuldig is opgetreden en haar warmbloedigheid in muzikale expressie veelal vootreffelijk aan de dag weet te leggen. De concertgegevens van een optreden dat volgens de Mezzo-gegevens tot 18:34 uur duurt, behelzen echter niet meer dan Schumanns onovertroffen concert. Mezzo meldt voorts dat het om een opname uit 2006 gaat die onder supervisie van Bob Coles tot stand is gekomen.
Als men echter details opvraagt, verspringt de aangekondigde tijd naar 20:30 uur die dag, wel met de mededeling dat dit concert ook om 17:00 uur zal worden uitgezonden, maar voor het tijdstip 20:30 staat weer iets anders aangekondigd, echter alleen met een foto van twee uitvoerenden, die volgens (onder meer) de VPRO-Gids werken van Leoš Janáček en Antonín Dvořak zullen presenteren. Chaos alom.

Pijnlijk dilettantisme bij de Mezzo-redactie
Wordt het nu niet eens de hoogste tijd dat Mezzo de gelegenheid voor een bekwame redacteur schept die haar of zijn werk naar behoren kan verrichten? Met alleen een grafisch fraaie presentatie — hoewel in tegenstelling tot de dodelijk saaie en volstrekt incompetente verstrekking van gegevens tot voor kort — is het echter nog niet gedaan. Er dient nu eindelijk een inzichtelijk en overzichtelijk beleid in de redactieburelen van deze zender te worden gerealiseerd, hetwelk zijn weerslag onmiddellijk zal moeten vinden in de verstrekte gegevens.
Over het Pianoconcert van Schumann heb ik een uitgebreid artikel gepubliceerd in orkesttijdschriften in de jaren tachtig en verleden jaar op de website van het oudste muziektijdschrift van ons land, Mens en melodie waar het sedert bijna een jaar te vinden is onder de titel De Taal van de Ziel — Robert Schumanns Pianoconcert als muzikale poëzie.
____________
Afbeeldingen
1. De Argentijnse pianiste Martha Argerich. (Foto: Deutsche Grammophon Gesellschaft.)
2. Deel van het Gwadhausorchester Leipzig met dirigent Roiccardo Chailly. (Foto van Mezzo-tv.)

zondag 22 juni 2008

La pasión según San Marcos van Osvaldo Golijov sluit het Holland Festival 2008 zondagavond af

Passiemuziek in zomertijd
Op zondag 22 juni zal tussen 21:00 uur en 22:45 uur, de slotavond van het Holland Festival 2008 rechtstreeks door de NPS worden uitgezonden via de televisiezender Nederland 2. Een uitvoering van La Pasión según San Marcos (uit 2000) zal bij die gelegenheid worden utigevoerd. Deze Marcuspassie van de Argentijnse componist Osvaldo Golijov — die in 1960 werd geboren — is, evenals diverse oudere Passionen van vooral barokcomponisten, gebaseerd op het waarschijnlijk oudste, maar in ieder geval kortste Evangelie uit de Boeken des Nieuwen Verbonds, bij de meeste mensen bekend als het Nieuwe Testament. Golijov ziet in de figuur van Jezus Christus niet alleen de zoon van God, maar tevens en in de eerste plaats een mens met gevoelens en emoties en alles wat daarbij hoort en daaruit voortvloeit. Bovendien is hij een gekleurde, en misschien wel in meer dan één opzicht, dus ook figuurlijk, aangezien deze passie op een bepaald niet in overeenstemming met de plechtige gedragenheid van de 'klassieke passies' is, maar uitblinkt door een vooral swingende progressie.


Over Osvaldo Golijov, speelde in februari dit jaar de hoofdrol in het BBC-radioprogramma Composer of the Week, en naar aanleiding daarvan heb ik — voorafgaande daaraan — op de website van het tijdschrift Mens en melodie op een korte bijdrage geplaatst. Deze draagt echter, als gevolg van websiteproblemen bij M&m, een foutieve datum, namelijk 12 februari.
Van de eerste utvoering die in 2000 werd gegeven te Stuttgart in het kader van het Europees Muziek Festival is een live-opname gemaakt, die verkrijgbaar is op het label Hänssler Classic met het nummer 98.404.
____________
Afbeeldingen
1. De Argentijnse componist Osvaldo Golijov.
2. Detail uit het schilderij dat het voorplat van het cd-boekje met La Pasión según San Marcos siert.

vrijdag 20 juni 2008

Een Klarinetkwartet van Bernhard Henrik Crusell op dinsdagochtend in De Klassieken bij de Avro

Bernhard Henrik Crusell
In diverse binnen- en buitenlandse algemene muzieklexica zal men de naam Bernhard Henrik Crusell (1775-1838) tevergeefs zoeken. Toch heeft deze klarinettist en componist een vooraanstaande rol gespeeld in het muziekleven van de Zweedse hoofdstad gedurende de eerste vier decennia van de negentiende eeuw, voornamelijk als eerste klarinettist van de Koninklijke Kapel.
Crusell werd geboren op 15 oktober 1775 in het Finse Uusikaupunki — dat destijds Zweeds was en Nystad heette —, en gaf al heel jong blijk van een uitzonderlijk muzikaal talent, hetgeen door de overige leden van het boekbindersgezin met argwaan werd bejegend. Hij was nog maar net dertien jaar geworden toen hij de kans kreeg om zijn begaafdheid in praktijk te brengen. Een weldoener heeft zich toen over hem ontfermd en ervoor gezorgd dat de jongeman als leerling-klarinettist in een militaire kapel te Sveaborg werd aangenomen. In 1791 werd dat ensemble overgeplaatst naar Stockholm, waar Crusell tot aan zijn overlijden — op 28 juli 1838 — zou blijven wonen. In 1793 kreeg Crusell een aanstelling als klarinettist in het koninklijke orkest, op speciale voorspraak van Abt Georg Joseph Vogler (1749-1814), die van 1786 tot 1799 kapemeester aan het Zweedse hof was. Deze veelzijdige musicus werd eveneens Bernhard Crusells eerste leraar compositie.

Berlijn en Parijs
Vijf jaar later heeft Crusell zeven maanden in Berlijn doorgebracht om aldaar te kunnen studeren bij de befaamde klarinettist Franz Tausch (1762-1817), die één der eerste grote klarinetvirtuozen was. In 1803 heeft hij nog cursussen in compositie gevolgd aan het in 1795 opgerichte Conservatoire te Parijs, waar Henri Berton (1767-1844) en François Gossec (1734-1829) zijn leermeesters waren. Laatstgenoemde heeft de kwalificatie officiële componist van de Franse revolutie opgeplakt gekregen.
Twee jaar tevoren was Crusell benoemd tot soloklarinettist van het Zweedse hoforkest, een positie die hij tot 1833 zou blijven bekleden. Gedurende die tijd genoot hij de reputatie van één der beste solisten van zijn tijd.

Gothic Society
Crusell is in 1818 toegetreden tot de Gothic Society in Stockholm, een instituut waarvan in die tijd vele vooraanstaande letterkundigen lid waren. Diverse van hun werken heeft Crusell op muziek gezet, zoals gedicten uit de wereldvermaarde Fritjofsage van Esaias Tegnér (1782-1846). Naast zijn muzikale vaardigheden bezat Crusell tevens linguïstische en literaire ambities, hetgeen niet alleen blijkt uit zijn reisdagboeknotities en tevens uit zijn autobiografie in handschrift, maar eveneens uit zijn vertalingen van eigentijdse Franse, Italiaanse en Duitse opera's.

Crusells instrument
Van alle belangrijke houten blaasinstrumenten in de kunstmuziek is de klarinet het jongste. Wel bestonden er in de volksmuziek chalumeaus van verschillende groottes. Kort na 1700 heeft de Neurenbergse instrumentenbouwer Denner de chalumeau van twee extra toongaten (met kleppen) voorzien, en daarmee begon de onwikkeling van de klarinet, die in de loop van de achttiende eeuw nog meer dan eens is verbeterd, onder meer door Mozarts vriend Anton Stadler (1753-1812). De door Iwan Müller (1786-1854) aan het begin van de negentiende eeuw ontwikkelde applicatuur [1] met dertien kleppen maakte het instrument geschikt voor virtuoos spel in alle toonsoorten.

Composities
Het ligt voor de hand dat een componerende klarinetvirtuoos ook voor het eigen instrument heeft geschreven: drie concerten, drie kwartetten en diverse duo's. Kwartetten voor strijktrio en klarinet waren in die dagen zeer in trek, vooral voor privé-uitvoeringen thuis. Crusells kwartetten zijn zeer uitgebalanceerde stukken, ook al speelt de klarinet meer dan eens een dominante partij. Onmiskenbaar zijn de invloeden van zijn grote voorbeelden Mozart en Carl Maria von Weber (1786-1826). Laatstgenoemde heeft Crusell ontmoet te Dresden tijdens zijn tweede reis naar Duitsland in 1822.

Concert op Radio 4
Tijdens het ochtendconcert in de reeks De Klassieken, op dinsdag 24 juni worden tussen 09:02 uur en 11:59 in totaal veertien stukken uitgevoerd. Het openingswerk is één van de drie Klarinetkwartetten van Bernhard Henrik Crusell.
__________
[1] Applicatuur: (de) vingerzetting tijdens het bespelen van een instrument.
Diverse technische ontwikkelingen van het instrument zijn
gedetailleerde te zien op de website van de Universiteit van Edinburgh, Collectie Historische Instrumenten: Clarinets.
____________
Afbeeldingen
1. Bernhard Henrik Crusell.
2. Abt Georg Joseph Vogler.
3. De (van oorsprong Belgische) componist Fraçois Gossec.
4.

maandag 16 juni 2008

Ludwig-concert op Belgische radiozender Klara met werken van Kodály, Sjostakovitsj en Stravinski

Middagconcert via ethergolven
Op maandag 16 juni bestaat het concert met klassieke muziek dat in het programma Ludwig op de Belgische radiozender Klara zal worden gegeven, uit drie bekende stukken. Geopend wordt met de Dansen uit Galanta door Zoltán Kodály (1882-1967), gevolgd door het Vioolconcert nr. 1 van Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975). Tot besluit zal het optredende ensemble, het Orchestre Philharmonique de Radio France, onder leiding van Gustavo Dudamel de suite uit De Vuurvogel van Igor Stravinski (1882-1971) ten gehore brengen. Solistische medewerking zal worden verleend door de violist Nikolaj Znaider.
Voor een toelichting op het eerste werk, de Dansen uit Galanta van Zoltan Kodaly, verwijs ik u naar een artikel dat ik op deze website heb gepubliceerd op 18 mei 2009. [1]

Dmitri Sjostakovitsj — Concert voor viool en orkest nr. 1
in a kleine terts, opus 99 (1947/48)

Sjostakovitsj schreef zijn eerste vioolconcert weliswaar reeds in de jaren 1947/48, maar het werd pas na Stalins dood voor het eerst uitgevoerd. In de lijst van zijn belangrijkste werken, zoals die is gepubliceerd achterin het boek met de Memoires van de componist, draagt dit concert het opusnummer 77. Het werd echter bekend onder opusnummer 99, en dat valt te verklaren met die hierboven genoemde eerste uitvoering in 1955 en toen was Sjostakovitsj aan dat opusnummer toe. Solist was David Oistrach (1908-1974), voor wie het stuk was bedoeld, evenals het tweede concert — opus 129 uit 1967.
De première van dit eerste vioolconcert werd gegeven in Leningrad, maar Oistrach zou het concert nog in datzelfde jaar, 1955, met het New Yorks Filharmonisch Orkest onder Dimitri(s) Mitropoulos (1896-1960) uitvoeren. Met dezelfde dirigent en hetzelfde ensemble maakte Oistrach ook een opname voor de grammofoonplaat. Naast deze internationaal befaamde Russische violist speelde zijn landsman Leonid Kogan (1924-1982), die Oistrach veelvuldig naar de kroon stak, het concert met grote regelmaat, onder meer in 1961 met het Residentie Orkest, waarmee de eerste Nederlandse uitvoering een feit was geworden.
Het concert heeft vier delen, hetgeen een tegenstelling vormt met de meeste andere (viool)concerten, die normaliter drie delen hebben. Eveneens heeft de componist een wijziging aangebracht in de gebruikelijke orkestbezetting door xylofoon, celesta en harp toe te voegen.
Zeer geraffineerd laat Sjostaovitsj het derde deel (Passacaglia) in het vierde (Burleske) overvloeien. Het concert is dikwijls gekozen als paradestuk, onder meer tijdens het Concours Reine Elisabeth te Brussel. Dat is terecht, aangezien iedere solist hier, naast haar of zijn briljante techniek, de intensiteit van de muzikale persoonlijkheid voor het voetlicht kan brengen.

Igor Stravinski — Balletsuite De Vuurvogel
(1910; herinstrumentatie 1919)

Nadat Stravinski in de herfst van 1909 — na het voltooien van de eerste akte van Le Rossignol — naar Sint Petersburg was teruggekeerd, was hij in gedachten al bezig met De Vuurvogel, hoewel hij nog helemaal niet zeker was dat hij de opdracht van Djagilev ook zou krijgen. Laatstgenoemde had namelijk de opdracht willen geven aan Anatolj Ljadov (1855-1914), die al een hele beroemdheid was, maar de grote balletmeester vreesde dat deze zijn opdracht niet tijdig zou voltooien. Toen Djagilev in december Stravinski opbelde om te zeggen dat deze zijn gang kon gaan, was hij niet weinig verbaasd toen hij vernam dat de componist er al aan was begonnen.
Begin november was Stravinski uit Sint-Petersburg vertrokken naar een datsja die op zo'n honderd kilometer ten zuid-oosten van de stad lag en aan de famile Rimski-Korsakov toebehoorde. Hij was daarheen gegaan voor een vakantie in bos en sneeuw, maar in plaats daarvan was hij aan De Vuurvogel begonnen. Andrej Rimski-Korsakov bevond zich op dat moment in Stravinksi's gezelschap en in de daarop volgende maanden zou dat nog diverse keren het geval zijn. Daarom heeft de componist dit werk opgedragen aan de zoon van zijn leermeester.
In december keerde Stravinski terug naar Sint-Petersburg met een gdeelte van de inleiding en verder veel notenmateriaal voor de rest van het stuk. Tot maart zou hij in die stad blijven en toen was de partituur gereed, waarna het geheel medio april naar Parijs kon worden opgestuurd. De datum op de partituur is weliswaar 18 mei, maar toen was Stravinski aleen nog wat details aan het bijwerken.
Het vooruitzicht dat zijn muziek in Parijs zou worden uitgevoerd, was heel vleiend voor de jonge componist, en vol verwachting tradhij eind mei de reis naar de Lichtstad aan. Daar stonden hem wel enige verrassingen te wachten, die vooral bleken tijdens de eerste algehele repetitie. Stravinski was niet al te gelukkig met wat er op het toneel gebeurde, en ook de dirigent, Gabriel Pierné (1863-1937) durfde wel met de componist van mening te verschillen ten overstaan van het hele orkest. Voorts weigerde Anna Pavlova de hoofdrol te dansen, aangezien zij van mening was dat de muziek te ingewikkeld en te onbeduidend was.

Nieuwe kennissen
Toch zou deze gebeurtenis een bijzondere mijlpaal in Sravinski's carrière betekenen. Zo leerde hij de schrijvers Marcel Proust (1971-1922) en Jean Giraudoux (1882-1944), alsmede de dichters Paul Morand (1888-1976), Saint John Perse (1887-1975) en Paul Claudel (1868-1955) kennen. Ook werd hij aan de beroemdste aller toneelspeelsters van die periode, Sarah Bernhardt (1844-1923) voorgesteld. Na afloop van de première, op 25 juni 1910, kwam Djagilev samen met Claude Debussy (1862-1918) op hem af. Debussy zei aardige dingen over de muziek, maar toen Stravinski hem tijdens een opvoering van Debussy's Pelléas et Mélisande in diens loge vroeg wat hij nu werkelijk van De Vuurvogel vond, antwoordde deze: "Wat wilt u — men moet toch met iets beginnen."

Grote orkestbezetting
De oorspronkelijke versie vereist een enorm orkestapparaat van zo'n honderd musici — met een versterkt strijkerscorps, zodat er een totaal aantal van 62 ontstaat: 16 eerste en 16 tweede violen, 14 alten, 8 celli en 8 contrabassen — verder viervoudig hout, 3 harpen, xylofoon, piano en celesta, 2 tenortuba's en 2 bastuba's.
In 1919 heeft Stravinski de suite opnieuw geïnstrumenteerd, zodat deze door elk symfonieorkest van middelgrote omvang zou kunnen worden gespeeld. In 1945 is nog weer een nieuwe orkestversie verschenen, die de benaming symfonische suite heeft gekregen, en die zeven delen telt. In de suite van 1919 blijft echter een complete slagwerkbatterij gehandhaafd, en zo vervult ook de piano een essentiële functie.
___________
[1] Deze link werd later toegevoegd.
___________
Afbeeldingen

1. Dirigent Gustavo Dudamel.
2. Componist Dmitri Sjostakovitsj in jonge jaren.
3. Violist Nikolaj Znaider.
4. Componist Igor Stravinski. Tekening van Jarko Aikens, Groningen1984. Collectie Heinz Wallisch.)
5. Gabriel Pierné, dirigent van de première van de Vuurvogel.
6. Getekende tuba.

zondag 15 juni 2008

Des Knaben Wunderhorn — vocaal-instrumentale muziek naar gebundelde folkloristische literatuur

underhorn-liederen via de radio
Zondag 15 juni, tussen 22:00 uur en 23:05 uur worden via de Duitse radiozender WDR 3 in totaal twaalf liederen uit de cyclus Des Knaben Wunderhorn van Gustav Mahler uitgevoerd. Ten eerste klinken vijf nummers door de sopraan Mitsuko Shirai, gevolgd door zeven andere liederen die zullen worden gezongen door de bariton Håkan Hagegård.
Van de zangeres hopen we intens dat ze zich ten gunste moge hebben ontwikkeld sedert haar eerste, al te pijnlijke optredens in Nederland, zo'n dertig jaar geleden, waarbij ze ook al Mahler probeerde voor het voetlicht te brengen, doch niet verder kwam dan een fröbelachtig gejammer: eerst in Amsterdam met Yoav Talmi en de Münchner Philharmoniker, vervolgens met dirigent Hubert Soudant, die enkele van onze regionale orkesten afwerkte en deze sopraan meenam op tournee, in ieder geval in Noord- en Oost-Nederland. Ook die optredens waren verbijsterend slecht. Deze vocale solisten zullen worden begeleid door het WDR Sinfonieorchester Köln onder leiding van Gary Bertini, een Israelische dirigent, die werd geboren iop 1 mei 1927, en is overleden op 18 maart 2005.

Toonzettingen
Toen Gustav Mahler (1860-1911) de complete inhoud van Des Knaben Wunderhorn had leren kennen, publiceerde hij twee bundels liederen met pianobegeleiding, die uit deze verzameling afkomstig zijn. Ze kregen de titel Lieder aus der Jugendzeit en werden in 1892 in druk uitgegeven, samen met een reeds eerder afgeronde bundel. Nadien ontstonden eveneens uit de bovengenoemde verzameling nog twaaf liederen, die in 1902 werden gedrukt. Hier was echter direct sprake van een orkestbegeleiding, en reeds de instrumentatie, alsmede de rijker geschakeerde zetting en het koloriet bewijzen dat het om rijpere stukken gaat dan de jeugdliederen. Er valt meer in te vinden dan alleen charme en melodie: de ernst en zeggingskracht verwijzen naar de componist Mahler van de Tweede en de Derde Symfonie, die eveneens in die periode zijn ontstaan, en tegelijkertijd is humor en lichtvoetigheid hier aanwezig.

Ernst en desillusie
Der Schildwache Nachtlied is een bitter stukje soldatenrealiteit. Niets van avontuurlijkheid en soldateske humor of grootspraak, maar pijnlijke ernst en desillusie voeren hier de boventoon. Troost vindt de schildwacht in de gedachten aan zijn verre geliefde. Mahler laat in het orkest gevechts- en marsritmen afwisselen met een lieflijke droomsfeer.
Der Tambursg'sell maakte oorspronkelijk geen deel uit van deze verzameling, maar werd in 1899 samen met zes andere in een bundel Sieben Lieder aus letzter Zeit gepubliceerd. Het is het lied van een deserteur die is veroordeeld tot de galg. De klanken van een treurmars (hoofdthema uit het eerste deel van de Vijfde Symfonie) worden aangevuld met elegische strijkerscantilenes.
Wer hat dies Liedlein erdacht? ― een opgewekt coloratuurstuk, en derhalve alleen geschikt voor vrouwenstem.

Vrijheid
Het Lied des Verfolgten im Turm wordt altijd als duet gezongen. De dialoog behelst de vrijheid: de in de kerker opgesloten man stelt vast dat gedachten vrij zijn, het klagende meisje buiten de toren bewijst dat haar vrijheid niet reëel is. Mahler laat de felle uitroep van de gevangene met fanfare-achtige drieklanken in het orkest onderstrepen: "Die Gedanken sind frei!"
Leben des hohen Verstands is Mahlers satire op critici die niets begrijpen. Nachtegaal en koekoek strijden om de eer met hun gezang, maar de ezel moet ze, op basis van zijn bijzondere inzichten op het gebied van de kunst, beoordelen. Hij geeft de koekoek de prijs omdat de nachtegaal het hem al te bont maakt.

Diversiteit
Das irdische Leben is één van de ernstige verzen uit deze cyclus, en, zoals altijd, is Mahler daarin op zijn best. Een hongerend meisje klaagt haar nood aan de moeder, die probeert haar met beloften over de toekomst te sussen. De componist laat de klacht van het kind horen in jagende zestienden in een sombere zetting.
Pikanterie en plagerige lieflijkheid beheersen Verlorene Müh. Dat is opnieuw een duet vol speels-humoristische toespelingen. Muzikaal gezien heeft Mahler één en ander binnen het kader van de Ländler gehouden.
Innigheid en discretie vormen de voornaamste elementen van het gracieuze Rheinlegendchen. Ook de orkestpartij is hier zeer mild en poëtisch.

Actualiteit
In Des Antonius von Padua Fischpredigt komt enig cynisme tot uiting. Antonius, die de kerken leeg vindt, gaat naar de rivier om voor de vissen te preken, en die komen allemaal luisteren naar wat de heilige hun te vertellen heeft. Hoewel ze dat allemaal heel goed bevalt, blijven ze zoals ze voordien waren. Niet alleen voor vissen, die naar een preek luisteren, gaat dat op. Een orkestraal perpetuum mobile in zestienden verbeeldt de nutteloosheid van Antonius' preek, en de zangstem ziet ook af van elke vorm van cantabile, maar beperkt zich tot een min of meer humoristische declamatie.

Deze liedtekst over de heilige Antonius kan, ook hier en thans, worden gezien als een leerstuk, in aanmerking genomen onze actualiteit met betrekking tot leeglopende kerken en/of preken die iets ten gunste bewerkstelligen, zij het dat er aan de inhoud daarvan wordt voorbijgegaan, zij het dat een onzuivere voorganger met een rabiaat antisemitische instelling zich een vijand van de vrije samenlevig betoont, kan men ― bij tijd en wijle de handen ten hemel heffend ― slechts hopen dat de dominus in casu zijn heil, mutatis mutandis, eveneens bij de vissen gaat zoeken, en eventueel ― toch al onderweg ― ter helle vaart. In zo'n geval zit er geen muziek in, of het moest al Der Hemel Donderweder zijn.

Trompetten
Eén van Mahlers meest bekende liederen is het onnavolgbare Wo die schönen Trompeten blasen. De tekst is samengesteld uit twee verschillende verzen uit de bundel. Het lied verhaalt de veelvuldig vertelde geschiedenis van de dode soldaat die in de nacht aan het venster van zijn geliefde klopt, om haar te kunnen halen. Mahler laat een spookachtige treurmuziek horen: flarden van marsmuziek en ingehouden trompetklanken. Als het meisje de overleden soldaat welkom heet en binnen laat, is de componist overgegaan naar een vriendelijker toonsoort (D-groot, de toonsoort die geschikt is voor hartsaangelegenheden) in een mild-vloeiende driekwartsmaat. Na een herhaling van het trompettenmotief klinkt het lied uit in een fluisterend pianissimo, alsof alles slechts een visioen was.
Trost im Unglück is eveneens een spottend duet. Een huzarenlied in dialoogvorm met een afsluitend couplet voor de beide zangstemmen gelijktijdig. Ook hier opnieuw die opvallend contrasterende instrumentatie: trompetklanken voor de huzaar, tegenover een melodieus volksliedthema wanneer het meisje aan het woord is.
Eveneens een groot meesterwerk-in-miniatuur is Revelge, waarin de 'schöne Trompeten' tot groteske proporties nogmaals aan de orde komen.
In andere composities heeft Gustav Mahler eveneens gebruik gemaakt van teksten uit deze verzameling, zoals in de Tweede Symfonie, in het vierde deel (Urlicht) de altaria O Röschen rot, en in de Vierde Symfonie: Das himmlische Leben, dat bijna het gehele vierde deel van dat werk bestrijkt en wordt gezongen door een sopraan met orkestbegeleiding.

Musika ewig währet,
zu lang doch keinen währt,
je mehr sie wird gehöret,
je mehr sie wird begehrt.

Reclam-cassette met de 3 delen Des Knaben Wunderhorn, verschenen in augustus 2006Verzamelbundels
De oude Duitse verzenbundels die zijn verschenen onder de titel Des Knaben Wunderhorn, zijn verzamelingen, die werden aangelegd door Ludwi Joachim von Arnim (1781-1831) en Clemens Brentano (1778-1842). De eerste bundel verscheen reeds in 1805 (al meldt het titelblad 1806; een uitgeverspraktijk die tot op de huidige dag, ook in ons land, heeft standgehouden), het tweede en het derde deel werden in 1808 voor het eerst uitgegeven. De drie delen, die in sommige edities in één band zijn samengevoegd, bevatten in toto ongeveer 700 verzen in de meest uiteenlopende soorten: tal van liefdesliederen, wandelaars- en ook aardig wat soldatenliederen, afscheidsklachten, balladen en drinkkliederen, straatwijsjes, aftelrijmpjes en kinderversjes. Vele daarvan zijn tot in onze dagen verspreid in alle lagen van de bevolking, voornamelijk als gevolg van de opname in schoolboeken en in andere liederenbundels, zoals bijvoorbeeld in die van de jeugdbeweging in Duitsland. Dat is echterTitelpagina van deel 3 van Des Knaben Wunderhorn, in 1808 verschenen bij Mohr und Zimmer te Heidelberg ook buiten de Duitse grenzen het geval, want onder meer in ons land zijn versjes als Slaap, kindje, slaap; Goedenavond, goede nacht; Als ik een vogeltje was, enzovoorts zeer bekend.

Kritiek
Reeds tijdens hun werk aan het eerste deel ondervonden de beide vrienden nogal tegenslag: ze hadden het tij niet bepaald mee, en uit de hoek van de sterk rationalistisch georiënteerden kwamen zelfs nadrukkelijk vijandige reacties. De "herzliche, herrliche, junge Rezension" die Goethe in 1806, na verschijnen van het eerste deel, heeft gepubliceerd, stak hun beiden zo'n sterk hart onder de riem dat zij weer volop de moed hadden om door te gaan met hun project. Die ondersteuning hadden ze ook wel nodig, gezien de niet malse kritiek, die van sommige kanten flink los kwam: zo zouden de heren zich in het geheel niet de moeite hebben getroost om serieus, wetenschappelijk werk te leveren door niet de oorspronkelijke teksten te hebben bewaard, en daarnaast nog aanvullingen te hebben gerealiseerd in overeenstemming met de eigen, zeer persoonlijke smaak. In aanmerking genomen dat veel van het materiaal slechts uit mondelinge overlevering afkomstig was, alsmede de verwijzing naar steeds de herkomst, kan men, ook met een afstand van inmiddels twee eeuwen, vaststellen dat Des Knaben Wunderhorn geslaagd is in de oorspronkelijke opzet: de uitzonderlijke schat aan Duitse volksliederen een ruimere verspreiding te geven. Evenzeer terecht is het dat deze verzameling geruime tijd werd beschouwd als één der voornaamste en invloedrijkste documenten van de Duitse Romantiek.

Bronnen
Veel dank zijn de samenstellers verschuldigd aan, vooral twee, vroegere verzamelaars van volksliederen, uit wier bundels Arnim en Brentano flink wat, met vermelding van de namen overigens, hebben overgenomen. Martin Opitz(1597-1639), een slagerszoon en latere reformgezinde literator ― die onder meer de Psalmen heeft geparafraseerd, en in 1629 de tekst leverde, naar de Italiaan Ottavio Rinuccini (1562-1621), voor de eerste Duitse opera, Dafne van Heinrich Schütz (1585-1672). Zijn bundel Teutsche Poemata uit 1624 is een collectie van eigen en andermans verzen. De man overleed aan de pest.
De andere verzameling, waarvan de Wunderhorn-auteurs gretig hebben gebruik gemaakt, is er een van Johann Gottfried Herder (1744-1803): Stimmen der Völker in Liedern uit Johann Gottfried Herder1807, een internationaal panorama met "het meest getrouwe beeld der tijden en de ware geest van het volk." Voorgaande drukken van deze bundeling waren in twee delen, 1778/79 verschenen als Volkslieder, en nog weer drie jaar daarvoor geconcipieerd als Alte Volkslieder, maar nadat het eerste vel was afgedrukt, heeft de auteur het werk teruggetrokken.

Oproep
Eind 1805 hadden de auteurs aan het slot van hun eerste bundel een oproep geplaatst met daarin het verzoek om medewerking bij het verzamelen van meer liederen uit de rijke schat, die, verspreid over het Duitse taalgebied, beschikbaar moest zijn. Nog in december van hetzelfde jaar liet Arnim in Beckers Reichsanzeiger een annonce afdrukken warin hij hetzelfde deed en de nadruk legde op het patriottische gevoel van de belanghebbenden. Brentano liet daarnaast nog een circulaire drukken. Al die inspanningen werden beloond met een enorme respons. Vele duizenden volksliederen ― waarvan slechts een fractie kon worden gebruikt ― werden door de diverse verzamelaars bijeengebracht. De belangrijksten waren Bettina Brentano en de gebroeders Grimm.

De samenstellers
De twee letterkundige heren die voor de samenstelling van de bundels volksliederen en aanverwante versjes verantwoordelijk zijn, hebben elkaar in 1801 in Göttingen leren kennen en hun leven lang een nauwe vriendschapsband onderhouden. Vanaf 1811 werd dit contact nog versterkt door een familieband: de beide heren werden in dat jaar zwagers. Bettina von Brentano (1785-1859) huwde Achim von Arnim. De innige correspondentie tussen die twee is in 1985 nogmaals in twee banden door Insel Verlag uitgebracht. Bettina geldt als de geniaalste vrouw van de Duitse Romantiek, en is door haar brieven in de canon der wereldliteratuur opgenomen. Ze correspondeerde met onder meer Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) en was goed bekend met diens moeder, uit wier mond ze het verhaal van diens jonge jaren heeft opgetekend.

Clemens Brentano
Als kind werd Clemens Brentano van de ene kostschool naar de andere gestuurd, als een soort opvoedkundig (thans zeer verwerpelijk) principe. Het gevolg was dat de jongen absouut niet geïnteresseerd was om zich systematisch met een thema bezig te houden, maar zich veelvuldig te buiten ging aan vechtpartijen. Later besloot diezelfde vader dat zoonlief in het succesvolle familiebedrijf moest worden opgenomen, maar in 1797 zag hij van die gedachte af, toen was gebleken dat junior enkele zakenbrieven had opgeluisterd met karikaturen. Zo kreeg Clemens de kans om te gaan studeren, eerst in Halle, daarna in Jena (1798-1800), waar hij met de wat oudere vertegenwoordigers van de Romantische School in contact kwam. Onder hen bevonden zich de gebroeders Schlegel (August Wilhelm: 1767-1845, en Friedrich: 1772-1829), Johann Gottlieb Fichte (1762-1814) en Ludwig Tieck (1773-1853). Tevens maakte hij kennis met de dichteres en hoog geprezen vertaalster (o.a. Giovanni di Boccaccio) Sophie Mereau (1770-1806), met wie hij in 1803 inhet huwelijk trad. Dat huwelijk was geen lang leven beschoren: in 1806 overleed Sophie, waarop Clemens binnen een jaar met een 17-jarige hertrouwde.
Naast Achim von Arnim had Brentano in Göttingen ook Johann Joseph von Görres (1776-1848) leren kennen; gedrieën vormden zij later de kern van de Heidelbergse groep van Romantici.
Hoewel Brentano zijn leven lang veelzijdig literair actief bleef en een hele reeks publicaties op zijn naam wist te brengen, werd hij door tal van vrienden en bekenden omschreven als iemand met een uitzonderlijke dichterlijke fantasie, die hij echter niet kon èn niet wilde beteugelen. Veel van zijn verhalen zijn in de middenperiode van zijn leven gepubliceerd, al was veel daarvan reeds eerder op schrift gezet. Zijn Märchen, waarschijnlijk geschreven tussen 1805 en 1811 ― min of meer in de periode van Des Knaben Wunderhorn ― werden posthuum gepubliceerd in 1846-47, met uitzondering van Das Märchen von Gockel und Hinkel, dat in 1838 het levenslicht zag. Brentano's complete werken ― echter zonder Des Knaben Wunderhorn ― doch inclusief al zijn correspondentie, geconcipieerd in 42 delen, verschijnen pas vanaf 1975 bij uitgeverij Kohlhammer.

Achim von Arnim
Leopold Joachim von Arnim was een telg uit een bekend en vooraanstaand adelsgeslacht. Reeds als zeventienjarige studeerde hij natuurwetenschappen en rechten, eerst in Halle (1798/99), daarna in Göttingen (1800/01), waar hij in contact kwam met Brentano. Vanaf 1801 reisde hij drie jaar lang door Europa: Zwitserland, Italië, Frankrijk, Engeland en Nederland.
Zijn eerste romans waren van secundaire kwaliteit, vooral omdat zij originaliteit misten.
Samen met vriend Clemens zette hij zich aan de omvangrijke en arbeidsintensieve klus van Des Knaben Wunderhorn, een project dat de beiden, na publicatie van de drie boeken, zou opstuwen tot de onbetwiste leiders van de Heidelbergse Romantische School. Vrijwel tegelijkertijd met dat verzamelwerk heeft Arnim nog een novellenbundel en een toneelstuk geschreven, doch pas na het verschijnen van zijn roman Armut, Reichtum, Schuld und Buße der Gräfin Dolores in 1810 bleek dat hij ook als geheel zelfstandig auteur kon functioneren.
Ludwig Joachim von Arnim, detail uit een portret Een jaar later huwde hij Clemens' zuster Elisabeth, en kort nadien meldde hij zich vrijwillig voor de krijgsdienst in de strijd tegen Napoleon. Al snel werd hij echter weer naar huis gestuurd, waar hij zich weer aan de literatuur wijdde. Door middel van een reeks toneelstukken hoopte hij alsnog zijn ruggesteun aan de oorlog te verlenen, hetgeen hij eveneens wenste te realiseren met nationalistisch getinte journalistiek.
Teleurgesteld door het politiek-maatschappelijke resultaat van de oorlog, trok hij zich terug op zijn omvangrijke landgoed in Wiepersdorf bij Berlijn. Daar bracht hij de rest van zijn leven door met het beheren van zijn bezittingen en met het schrijven van romans en toneelstukken. Hoewel hij ― evenals Clemens Brentano ― over een enorm literair talent beschikte, bleef hij naar de mening van velen zijn leven lang een dilettant. Als mens was hij zeer gecultiveerd en wellevend, en hij had dan ook een buitengewoon interessante vriendenkring. Naast de gemeenschappelijke vrienden die hij met Brentano had, verkeerde hij met de dichter Adelbert von Chamisso (1781-1838), de filosoof Adam Müller (1779-1829), de arts/dichter Justinus Kerner (1786-1862) en de jurist Friedrich Karl de Savingny (1779-1861).
Achim von Arnim stierf nogal onverwacht aan een hersenbloeding. Een kwart eeuw na zijn heengaan kwamen zijn Complete Werken in 22 delen onder redactie van Wilhelm Grimm (1839/56) gereed. Daarin opgenomen zijn eveneens de delen van Des Knaben Wunderhorn, waaraan zijn naam onverbrekelijk verbonden zal blijven.

Componisten en schrijvers
Diverse componisten hebben uit deze vezameling geput voor nieuwe melodieën, waarvan Mahler ongetwijfeld de meest bekende is. Carl Maria von Weber (1786-1826), Carl Loewe (1796-1869), Felix Mendelssohn Bartholdy (1809-1847), Robert Sschumann (1810-1856) en Johannes Brahms (1833-1897) waren aan Mahler voorgegaan, Alexander von Zemlinsky (1871-1942) en diens zwager Arnold Schönberg (1874-1951) volgden hem na, evenals Richard Strauss(1864-1949).
Daar bleef het niet bij: de invloed van Des Knaben Wunderhorn reikte veel verder. Andere Duitse auteurs lieten zich erdoor inspireren tot nieuwe gedichten en volksliederen. DePortret van Heinrich Heine bekendste onder hen zijn Joseph von Eichendorff(1788-1857) en Heinrich Heine (1797-1856), evenals de beide gebroeders Grimm (Jacob: 1785-1863; Wilhelm: 1786-1859). In de regionale literatuur der Romantiek en in de gehele lyriek van de negentiende eeuw hebben de liederen uit Des Knaben Wunderhorn hun invloed doen gelden.

Heine's verrassing
In 1833 kwam Heinrich Heine tot de conclusie dat deze verzameling van de volksliederen een totaal ander beeld van Duitsland liet zien dan datgene wat hem ertoe had bewogen zijn vaderland te verlaten en in Parijs een goed heenkomen te zoeken. Derhalve waardeerde hij Des Knaben Wunderhorn met de volgende woorden, die ook thans nog niets aan geldigheid hebben ingeboet:
"Dieses Buch kann ich nicht genug rühmen, es enthält die holdseligsten Blüten des deutschen Geistes, und wer das deutsche Volk von einer liebenswürdigen Seite kennen lernen will, der lese diese Volkslieder."

Informatie
Meer over de beide auteurs en hun relatief omvangrijke oeuvre is te vinden in het eerder op dit weblog aanbevolen boek van Elisabeth Frenzel: Stoffe der Weltliteratur uit 2005 , waarin vijftien van Arnims boeken en negen van Brentano inhoudelijk hun plaats krijgen toegewezen in de wereldliteratuur. Des Knaben Wunderhorn komt in haar boek overigens niet voor.
De nieuwste, kritisch becommentarieerde editie uit 1987 van Des Knaben Wunderhorn is in augustus van dit jaar opnieuw uitgegeven in drie banden, overzichtelijk ingedeeld. Aan het eind van het eerste deel, voorafgaand aan het notenapparaat, is ook Arnims artikel Von Volksliedern afgedrukt, gericht aan Johann Friedrich Reichardt (1752-1814), componist (van onder meer veel liederen op teksten van Goethe en diverse andere dichters), muziekscribent (biografe over de jonge Händel), redacteur van diverse muziektijdschriften, en dirigent.
__________

Des Knaben Wunderhorn ― Alte Deutsche Lieder.
Gesammelt von Achim von Arnim und Clemens Brentano
Kritische Ausgabe, herausgegeben und kommentiert von Heinz Rölleke
3 gebonden delen (op Reclam-formaat) met stofomslag in cassette, resp. 560, 576 en 624 pag.
Philipp Reclam jun. Stuttgart, augustus 2006 (herdruk van 1987)
ISBN 3-15030034-7. Prijs € 34,90 (in Duitsland, alsmede in Amsterdam bij boekhandel Die Weisse Rose.)

____________
Afbeeldingen
1. De bariton Håkan Hagegård.
2. Gustav Mahler, hier in de visie van Tonny Groenhuysen, Buitenpost. ― Oostindische inkt met cocktailprikker. (Collectie Heinz Wallisch.)
3. De heilige Antonius van Padua.
4. Reclam-cassette met de 3 delen Des Knaben Wunderhorn, verschenen in augustus 2006.
5. Titelpagina van de derde bundel van Des Knaben Wunderhorn, in 1808 verschenen bij Mohr und Zimmer te Heidelberg.
6. Johann Gottfried Herder.
7. Clemens Brentano; buste uit 1803 van Christian Friedrich Tieck.
8. Ludwig Joachim von Arnim, detail uit een portret.
9. Portret van Heinrich Heine.

De ontdekking van Don Quixote van Richard Strauss

Muziek ontleed
In het muziekprogramma Discovering music van BBC Radio 3 zal op zondag 15 juni tussen 18:00 uur en 19:30 uur worden getracht u allerlei bijzondere details van de compositie Don Quixote uit 1897 van Richard Strauss (1864-1949) voor te stellen. Alvorens het werk in zijn geheel wordt gespeeld, neemt dirigent Charles Hazlewood — die voor deze gelegenheid de beschikking heeft over het BBC Philharmonic Orchestra — samen met de solocellist van dat orkest Peter Dixon de partituur door en leggen zij allerlei verbanden, die niet zo nadrukkelijk blijken uit het puur muzikale spel tijdens een concert.
De reeks is dan ook tamelijk populair, en Charles Hazlewood heeft meer dan één orkest ter beschikking voor deze programmareeks.

Richard Strauss — Don Quixote (1897) voor cello en orkest
Instrumentatie: piccolo, 2 fluiten; 2 hobo's, Engelse hoorn; 2 klarinetten, basklarinet; 3 fagotten, contrafagot; 6 hoorns, 3 trompetten, 3 trombones, tenortuba, bastuba; pauken, bekkens, grote trom, kleine trom, trangel, tamboerijn, windmachine; harp; en een sterk bezet strijkerscorps. (Strauss spreekt zelf van 16 eerste en zestien tweede violen, 12 alten, 10 celli en 8 contrabassen.)
Bijzonderheid is dat de tuba — evenals vrijwel alle overige instrumenten — met demper
(con sordino) wordt gebruikt, en dat is voor het eerst in de geschiedenis.

In de tweede helft van 1897 had Richard Strauss het behoorlijk druk met zijn werkzaamheden als dirigent, waardoor hij naast enkele vocale werken alleen nog de 'Tondichtung' Don Quixote heeft voltooid, waaraan hij een jaar eerder was begonnen. Het is zijn vierde Tondichtung die een individu als onderwerp heeft, na Macbeth, Don Juan en Till Eulenspiegel, al moet er onmiddellijk op worden gewezen dat het in dit geval gaat om een welhaast onafscheidelijk koppel: Don Quichot en Sancho Panza. Het zal duidelijk zijn dat het onderhavige opus van Richard Strauss betrekking heeft op het befaamde boek van Miguel de Cervantes Saavedra (1547-1616) over de ridder van de droevige figuur en diens knecht.

Met de oren kijken
Al eerder was Don Quichot het onderwerp [1] voor muzikale uitbeelding geweest. De Russische dirigent en componist Anton Rubinstein (1829-1894) had een 'muzikaal karakterbeeld' (opus 87) aan de ridder van La Mancha gewijd, echter zonder veel succes. Vrijwel tegelijk met Richard Strauss zou de Oostenrijkse componist Wilhem Kienzl (1857-1941) de Don nog weer als operafiguur ten tonele voeren (1898). Hij was het ook die over Strauss' opus heeft gezegd dat deze componist met dat werk de tijdgenoten had geleerd om met de oren te kijken.
Nog weer later zou Maurice Ravel de liederencyclus Don Quichotte à Dulcinée schrijven (1933).
De première van Richard Strauss' Tondichtung had plaats op 8 maart 1898 in Keulen.

Vormgeving

Strauss had de muzikaal vruchtbare gedachte, voor zijn uitbeelding de vrije variatievorm te kiezen. Na een introductie en de voorstelling van het thema biedt de componist een tiental avontuurlijke gebeurtenissenuit Cervantes' kleurrijke boek, waarna een finale ons tot de werkelijkheid terugbrengt.
De inleiding verklaart waarom Don Quichot, die ridderromans zit te lezen en daarbij zijn verstand verliest, erop uittrekt. De held wordt voorgesteld door een wat springerige cellosolo, de knecht krijgt zijn introductie via een boers thema in basklarinet en tuba, aangevuld met de altviool. De bede thema's worden zeer vrij gevarieerd, waarbij Sanch Panza in de rest van het stuk voornamelijk door de alt wordt vertolkt.
I: De beiden trekken erop uit met het beeld van de knappe Dulcinea van Toboso in het achterhoofd; dan volgt de strijd tegen de windmolens die voor reuzen worden aangezien (trombone, tuba). De wind steekt op: gonzende houtblazers en strijkerstrillers.

II: Gevecht met een schapenkudde, die de Don een vijandelijk leger toescheen (de stofwolk wordt voorgesteld door tremolerende strijkers; het geblaar klinkt via koperblazers con sordino; wild suizende strijkers vertegenwoordigende verwoestingen die de held aanricht).
III: Gesprekken tussen heer en knecht met onder meer de dialoog tussen solocello en solerende altviool, Voorts de vertelling van het fantastische koninkrijk.
IV: De processie van boetelingen, die de Don voor een roversbende houdt. Hij zal echter in het zand bijten, terwijl de processie verder trekt. Men hoort Sancho's luide geweeklaag om zijn heer.
V: Zuchtend denkt Don Quichot aan zijn Dulcinea en ondertussen houdt hij de wacht bij de 'wapens'. Terzelfdertijd slaapt Sancho Panza als een marmot. (De milde nachtlucht komt tot ons via een cadens van de harp met violen.)
VI: De beiden ontmoeten een oerlelijke boerin en Sancho tracht zijn meester ervan te overtuigen dat zij Dulcinea is: hier staat de rauwe werkelijkheid tegenover het gedroomde ideaal (dialoog tussen de cello en de altviool).
VII: Wilde rit door de lucht op de bijzondere paarden van Clavilenno (chromatische loopjes van de fluiten, harppassages, paukenroffel; de windmachine komt in actie). Na dat fantastische avontuur zitten
de beiden plotseling weer op de grond. Dat ze echter al die tijd de vaste grond niet hebben verlaten, bewijst de tremolo van de contrabassen welke gedurende de hele variatie klinkt.
VIII: Avontuur te water in een betoverd schuitje. Eerst gaat alles goed (figuren in de celli, bassen en lage houtblazers). Het riddermotief duikt op (omspeeld door hobo's en soloviool) in de vorm van een barcarole. Het vaartuig slaat echter alsnog om en kletsnat komen de beiden vervolgens weer aan land. Ze schudden de druppels van zich af (strijkerspizzicati). Sancho spreekt een dankgebed (hoorbaar in een koraal — religioso!)
IX: Vechtpartij tegen twee monniken op muilezels, die door de Don voor tovenaars worden aangezien. Uiteraard worden zij op de vlucht gejaagd (duet van twee fagotten).
X: De strijd met de 'ridder van de blanke maan' , een vermomde vriend die het goed met Don Qichot voorheeft. De Don zelf delft het onderspit en moet beloven dat hij zijn avontuurlijke leven eraan zal geven. Hij treurt nog om zijn ridderschap dat nu is verloren, maar dan klaart zijn geest plotseling op (stijgende houtblazersakkoorden).


FINALE: De dood van Don Quichot. We zien hem nog eenmaal als een gewone doorsneemens, wachtend op zijn einde. Koortsen overvallen hem (strijkers!) en via zijn eigen instrument, de cello, speekt hij zijn laatste woorden. Alle avonturen trekken nog een keer aan zijn geest voorbij, maar nu ziet hij in dat het allemaal waanvoorstellingen waren. Zo sterft de ridder van de droevige figuur.
_________
[1] In de opsomming wordt meestal voorbijgegaan aan de enige opera van Felix Mendelssohn-Bartoldy (1809-1847), Die Hochzeit des Camacho, eveneens een hoofdstuk uit Cervantes' Don Quichot.
____________
Afbeeldingen
1. De cellist Peter Dixon.
2. Miguel de Cervantes Saavedra.

3. Omslag van een nieuwere Nederlandse editie, voorbereid door uitgever Jan Bloemsma van BV Foresta Groningen, enige decennia geleden. Tekening van Gustave Doré (1832-1883).
4. Tekening, eveneens van Gustave Doré, die de achterzijde van het stofomslag van de Foresta-uitgave van Don Quichote siert.
5. Sterfbed van Don Quichote. "Ik was gek en ben thans wijs: ik was Don Quichote de la Mancha en ben thans Alphonsus Quichano. . . . ." Getekend door Gustave Doré.

donderdag 12 juni 2008

Richard Strauss en Robert Schumann beheersen het concert, zaterdag 14 juni op de zender NDR Kultur

NDR-Symfonieorkest
Op zaterdag 14 juni zal de Duitse radiozender NDR Kultur een concert presenteren te geven door het NDR Sinfonieorchester onder leiding van Christoph von Dohnanyi, de vaste dirigent van dit ensemble.
Geopend wordt het muzikale gebeuren, dat tussen 20:00 uur en 22:00 uur via de ether zal klinken met twee werken van Richard Strauss (1864-1949). Allereerst Don Juan, gevolgd door Till Eulenspieges lustige Streiche, opus 28, gecomponeerd in de jaren 1894/95. Het concert wordt besloten met de Tweede Symfonie in C groot, opus 61 van Robert Schumann.
Een uitgebreid artikel met toelichting is te vinden op deze zelfde site, gepubliceerd op zaterdag 31 mei jongstleden.

Richard Strauss — Till Eulenspiegels lustige Streiche, opus 28 (1894/95) — symfonisch gedicht
Instrumentatie: 3 fluiten met piccolo, 3 hobo's met Engelse hoorn, 3 klarinetten met basklarinet, 3 fagotten met contrafagot, 4 hoorns in F, 4 hoorns in D (deze laatste ad libitum), 3 trompetten in F, 3 trompetten in D (ook deze laatste ad libitum), 3 trombones, tuba, pauken, triangel, grote trom, kleine trom, grote ratel, strijkkwintet (in principe ruim 60).

Tijl Uilenspiegel was één van de lievelingshelden van Richard Strauss, die voor het eerst met hem schijnt te hebben kennisgemaakt via de muzikale komedie van Cyrill Kistler (1848-1907), welke in 1889 in Würzburg in première was gegaan. Het thema liet Strauss niet met rust en hij liep dan enige tijd rond met het plan een volksopera over Tijl te componeren. In zijn nalatenschap bevond zich wel een ontwerp-tekst maar daarbij behorende muzikale schetsen ontbraken. De opera vertoont echter inhoudelijk geen verwantschap met het symfonisch gedicht. Hiervoor maakte Strauss gebruik van het oude grollenboek Dil Ulenspiegel, waarvan de oudste bewaard gebleven druk uit 1511 (Straatsburg) dateert en in 1885 te Halle opnieuw was uitgegeven.

Aanstootgevend
Toen dirigent Franz Wüllner (1832-1902) tijdens zijn voorbereidingen voor de première — die op 5 november 1895 in Keulen zou plaatshebben — Strauss om nadere uitleg vroeg, schreef deze dat het hem niet mogelijk was een programma op te stellen omdat datgene wat hem bij de diverse onderdelen voor ogen had gestaan, wellicht aanstoot zou geven. "Laten wij derhalve ditmaal de toehoorders zelf de noten laten kraken, die de guit hun biedt." Wel wilde Strauss de beide Uilenspiegel-thema's aangeven, die in het gehele stuk in de meest verscheidene 'vermommingen' voorkomen tot de uiteindelijke catastrofe, wanneer Tijl wordt opgehangen.
De thema's welke Strauss in de brief aan Franz Wüllner bedoelde, zijn alle twee blazersmotieven. Het ene is een trieste hoornmelodie, welke direct na de korte proloog opdoemt, het andere een vrolijke achtste-figuur in de klarinet, die de indruk van een spottende buiging maakt.
Later heeft Richard Strauss echter alsnog een gedetailleerd programma aan de uitleg omtrent de beide blazersthema's toegevoegd. In totaal zijn er 26 capriolen en snaakse streken aan te wijzen, die de componist ons in de aloude 'rondeau'-vorm hier biedt via de klankkleuren van instrumenten afzonderlijk of in groepen. Een grappige, korte epiloog op het eerste thema besluit het stuk. Tijl mag dan dood wezen, de herinnering aan hem blijft zeker voortleven.
____________
Afbeeldingen
1. Dirigent Christoph von Dohnanyi. Foto van Terry O'Neill (Decca).
2. Componist Richard Strauss. Tekening van Jarko Aikens, Groningen 1984. (Archief Heinz Wallisch.)
3. Dirigent Franz Wüllner leidde de première van Till Eulenspiegel op 5 november 1895.

zaterdag 7 juni 2008

woensdag 4 juni 2008

Schuberts Winterreise via BBC Radio 3

Inleiding door Petroc Trelawny
Wie van de liederen, van Franz Peter Schubert (1797-1828) houdt — hetzij als op zichzelf staande uitingen dan wel als gehele cyclus —, doet er goed aan de avond van deze woensdag, 4 juni 2008, vrij te houden en om uiterlijk 20:00 uur over te schakelen naar BBC Radio 3, via welke zender Die
Winterreise zal worden uitgezonden in het kader van de programmareeks Performance on 3. Uitvoerenden zijn de tenor Mark Padmore, ondersteund door pianist Julius Drake. De omroepgidsen melden, evenals de website van BBC Radio 3, dat de duur van het gebeuren één uur en drie kwartier bedraagt, en op het eerste gezicht lijkt dat wat lang, maar de BBC verraadt ons dat er een inleiding zal worden verzorgd, en wel door Petroc Trelawny. Wat deze in het kader van BBC-radioprogramma's met betrekking tot kamermuziek en symfonische concerten zoal heeft gepresteerd, alsmede over zijn afkomst en eerdere bezigheden, kunt u hier meer lezen.

Teksten van Wilhelm Müller
Schuberts muzikale poëzie is niet alleen gegrondvest op diens eigen muzikale genie, maar heeft
mller_wilhelm.gifde impulsen daartoe aangereikt gekregen van de tekstdichter Wilhelm Müller (1794-1827) net als Schubert een jonggestorven kunstenaar. De man is veelvuldig terzijde geschoven als een tweederangs dichter, maar dat zulks ten onrechte werd gedaan ― en tot op de huidige dag klakkeloos wordt nagekakeld en neergepend ―, blijkt alleen al uit de manier waarop hij veel kon zeggen zonder dat het direct voor iedereen duidelijk was. Dat hij daarmee een geheel eigen dimensie aan maatschappijkritische poëzie heeft meegegeven, is niet door elke lezer, en evenmin door elke censor, op het eerste gezicht als zodanig (h)erkend.

Eigen dynamiek
De poëzie van Schuberts compositie en de daaraan ― steeds onverbrekelijk ― verbonden sfeertekening van Wilhelm Müllers gedichten zijn gelijkwaardige bestanddelen. De nostalgie van het winterlandschap, de weemoed en het verlangen dat het Herenleed der beide kunstenaars in de eerste decennia in de negentiende eeuw de mogelijkheid tot een poëtisch amalgaam heeft geboden, is in uiterste consequentie muzikaal doorgevoerd. De cyclus, die bestaat uit 24 gedichten, draagt het opusnummer 89 (Deutsch 911) en is ontstaan in 1827, het jaar voor Schuberts overlijden.
___________
Afbeeldingen
1. Petroc Trelwany, de radiomedewerker van de BBC, die de uitvoering in Performance on 3 op woensdag 4 juni bij u inleidt.
2. De dichter Wilhelm Müller.
3. Schubert-monument in het Wiener Stadtpark.