dinsdag 28 oktober 2008

Das Reichsorchester— Documentaire over de Berliner Philharmoniker tijdens het nazibewind

Visitekaartje
De Duitse regionale televisiezender Westdeutscher Rundfunk (WDR) biedt, direct na middernacht — en dan is het eigenlijk al woensdag 28 oktober — tussen 00:05 uur en 00:50 uur, een documentaire film over het wel en wee van de Berliner Philharmoniker tijdens het bewind van de nationaal-socialisten in Duitsland. Voor het in stand houden van een niet-barbaars niveau in het kader van de klassieke orkestmuziek fungeerde het ensemble als een soort visitekaartje van het Derde Rijk, al werd de vaste dirigent Wilhelm Furtwängler door Goebbels en consorten zeer gehaat — zeker nadat hij op 10 april 1933 een hele pagina in de Vossische Zeitung tegen Goebbels' antisemitisme had gepubliceerd en daarmee de krankzinnige nazi-leiders in het nauw had gedreven; hem hebben ze niets durven doen, omdat hij daarvoor in het buitenland veel te bekend was.


Eén van de vele schaakzetten van het regime tégen Furtwängler was dan ook de nazigetrouwe Herbert von Karajan, een vrijwel geheel onbekende dirigent uit Ulm, in te zetten bij het 'concurrerende' Berliner Staatsorchester, dat naast symfonische concerten ook veel opera-optredens begeleidde.
Orkestleden genoten bijzondere privileges, en ongetwijfeld heeft dat een rol gespeeld ten faveure van de monsters binnen de regering van het Beest uit de Afgrond in Berlijn. Niemand sprak zich openlijk uit tegen de machthebbers en geen van de musici nam ontslag.
In de documentaire Das Reichsorchester, van Enrique Sánchez Lansch, zal veel archiefmateriaal worden vertoond. De film is door de WDR overgenomen van de RBB (Rundfunk Berlin-Brandenburg).

dinsdag 21 oktober 2008

Nicolò Paganini componist van de week op Radio 4 — van maandag 27 tot en met vrijdag 31 oktober

Componist van de week
Terwijl Gustav Mahler van maandag 27 tot en met vrijdag 31
oktober op BBC Radio 3 als Composer of the Week fungeert — met elke dag een uitzending van een uur, welke in de latere avonduren ook nog eens wordt herhaald —, moet de uitverkoren componist van de week op Radio 4 in ons land het doen met steeds één half uur, vroeg in de avond: tussen 19:30 uur en 20:00 uur. De komende week is de beurt aan Nicolò Paganini, de duivelskunstenaar op haren en snaren.


Strijk- en tokkelvirtuoos

De beroemdste van alle virtuozen op snaren en strijkstok was — en is nog altijd — Nicolò Paganini. Als van geen ander gold zijn techniek van dubbelgrepen, staccato, flageoletten en het pizzicato van de linkerhand als duivelskunst. Dat hij al heel jong — negen jaar oud — voor het eerst een optreden had verzorgd, heeft die faam alleen maar versterkt.
Paganini werd op 27 februari 1782 in Genua geboren; al heel jong kreeg hij mandolineles. Zijn eerste vioollessen zou hij iets later krijgen van de dirigent en operacomponist Francesco Gnecco (ca. 1769-1810) te Genua. Die studie zou hij afronden bij Alessadro Rolla (1757-1841) in Parma.
Nog maar elf jaar oud verliet Nicolò zijn ouderlijk huis teneinde in Noord-Italiaanse plaatsen solistisch op te treden. In 1804 keerde hij naar Genua terug en in het jaar daarop kreeg hij een aanstelling als soloviolist en kapelmeester te Luca, bij vorstin Elisa Bacchiocchi (1777-1820), de zuster van Napoleon, met wie hij tegelijkertijd in het vriendschappelijke vlak betrekkingen heeft onderhouden. Toen deze vrouwe in 1809 ook nog groothertogin werd van Toscane en om die reden naar Florence verhuisde, kwam er een einde aan het dienstverband en is Paganini op een grote concerttournee door geheel Europa gegaan. Met name in Wenen en in Duitsland, in Parijs en Engeland, Ierland en Schotland trad hij met overweldigend succes — voor zeer exclusieve honoraria — op.
Om gezondheidsredenen moest hij zich later in het milde klimaat van Zuid-Frankrijk terugtrekken. De laatste winter van zijn leven bracht Paganini in Nice door, waar hij op 27 mei 1840 overleed. Hij liet een aanzienlijk vermogen in geld na en eveneens een aantal uitermate kostbare Stradivari-strijkinstrumenten. Zijn lievelingsviool was een Guarneri-del-Gesù, die hij aan zijn geboortestad Genua heeft vermaakt. Eens per jaar krijgt één van de beroemdste vioolvirtuozen toestemming om ter ere van wijlen de grootmeester dit instrument te bespelen.

Composities
Paganini heeft al zijn composities voor viool uitsluitend voor eigen gebruik geschreven, en hij waakte er dan ook zeer nadrukkelijk voor dat niemand deze te zien kreeg. Solopartijen en orkestpartijen werden dan ook altijd afzonderlijk geschreven. Hij presteerde het zelfs om tijdens een generale repetitie tegen de overige musici te zeggen "En zo voort, en zo voort", opdat dezen nog weinig over de solopartij wisten en derhalve 's avonds tijdens het concert ook nog een verrassing kregen.
Tijdens Paganini's leven zijn alleen de 24 Capricci per Violino Solo, opus 1 in druk verschenen. Van de zes Vioolconcerten zijn de nummers 4 en 6 pas geruime tijd na zijn verscheiden aan het licht gekomen. De muzikale waarde daarvan is echter relatief gering. Daarentegen bieden deze wel in ruime mate de mogelijkheid om dit éne aspect van het virtuozendom tot volle ontplooiing te brengen.
De composities voor gitaar, die Paganini heeft geschreven, bewijzen dat hij ondanks die kanttekeningen wel degelijk een musicus in hart en nieren was, want daarin klinkt heel wat meer door dan alleen virtuositeit in die ene betekenis. Hij componeerde zes Sonates voor dat instrument, voorts zes Sonates voor gitaar en viool, 60 Variaties voor viool en gitaar en ook nog veel kamermuziek voor een andere bezetting.
Stilistisch gezien behoort dat alles tot de bloeiendste periode van de Romantiek. Nicolò Paganini's opus 1 kan worden beschouwd als een Hogeschool voor de Violistiek. Robert Schumann, Franz Liszt en Boris Blacher (1903-1975) hebben deze capriccio's hetzij bewerkt, dan wel thema's daaruit gevarieerd.
____________
Afbeeldingen
1. Nicolò Paganini, getekend door Jarko Aikens, Groningen, 1985. Archief Heinz Wallisch.
2. Elisa Bacchiocchi, geboren Bonaparte, samen met haar dochtertje Elisa Napoleona. Schilderij uit 1810 van François Gérard (1770-1837).

zondag 5 oktober 2008

Klára Würtz en een Bösendorfer-concertvleugel

Vergelijkingen
Laat ik hier vooropstellen dat elke vergelijking in principe mank gaat . . . . . tenzij men erin slaagt randvoorwaarden te creëren die een vergelijking binnen een bepaald kader zodanig stileren dat zo'n snode daad binnen redelijke proporties blijft. Het zij mij derhalve vergund om op twee punten in dit betoog van de rechte weg af te dwalen en een poging tot een homerische vergelijking te wagen. Eerst tussen twee vrouwen wier beider voornaam zowel als de familienaam uit vijf letters bestaat: Clara Wieck en Klára Würtz. Doch daarbij heb ik mijzelf reeds met een bijzondere handicap opgezadeld: van die Clara Wieck ken ik het pianospel niet anders dan uit berichten van haar tijdgenoten, al dan niet uit de wereld van de muziek; ook en vooral doordat er in de jaren toen zij als virtuoze optrad, helaas nog geen opnameapparatuur bestond die belangstellenden achteraf in staat kon stellen om via geluidsdragers (nogmaals) kennis te nemen van het eerder gebodene. Wel betekenen de uitspraken van Schumann en Brahms veel, doch niet alleen over Clara Wiecks ware artistieke kwaliteiten, aangezien deze beide heren tevens andere belangen hebben nagestreefd dan de oorstrelende klankschoonheid die zij met haar handen en haar voeten heeft weten te bewerkstelligen: die beide vrienden èn mededingers verlangden eveneens al het eventueel beschikbare dat zich tussen die extremiteiten van Clärchen bevond.
Anders ligt zoiets bij het universele Europese genie Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) — die, hoe ouder hij werd, des te meer hij zich met muziek ging bezighouden —; hij heeft Clara Wiecks spel in 1831 in Weimar gehoord. Daarvan was hij, evenals zovele andere grootheden uit kunst en cultuur van die dagen, diep onder de indruk. Daarom heeft hij haar zijn medaille met inscriptie gegeven, en volgens de overlevering zou Goethe bij die gelegenheid hebben gezegd dat ze "over de kracht van zes knapen beschikte", een uitdrukking die tevens aan bod komt in een verfilmde impressie over het leven van het echtpaar Schumann — Frühlingssinfonie (1983) van Peter Schamoni, met Nastasja Kinski in de rol van Clara.
Vertrouwend op het fingerspitzengefühl van Goethe durven we de stelling aan dat onze huidige Klára qua uitvoerend kunstenaar niet onderdoet voor haar naamgenote van anno dazumal.

Frêle krachtbron
Aan die bijzondere uitdrukking van Goethe werd ik herinnerd toen ik hedenmiddag in de Remonstrantse kerk te Groningen het eerder op dit net aangekondigde recital van Klära Würtz heb bezocht. De eerste notitie die ik maakte tijdens haar Bach-voordracht was "frêle krachtbron".
Zij had een grote Bösendorfer-vleugel ter beschikking, evenals zaterdag in Assen en dinsdag in Zutphen. Haar gestalte doet geenszins vermoeden dat zij over een bijna onuitputtelijke kracht en onbegrensde macht over het magistrale instrument beschikt. Zo'n associatie met Clara Schumann-Wieck kwam dan ook niet door dat ene tijdens het recital openstaande venster binnenwaaien.
Introvertie en innigheid, zoals in Beethovens Mondschein-sonate en in Schumanns Fantasiestücke, zijn bij haar in even vertrouwde handen als de niet zelden mathematische motoriek vereisende Bartók. Het begin van diens Suite wekte associties met het Allegro barbaro van dezelfde magistrale muzikant.
Dat ze met Bach begon — hoe goed zoveel andere instrumenten ook zijn, nooit eerder heb ik zoveel waardering kunnen opbrengen voor een piano-uitvoering van een klavierwerk van Bach.
Hoewel ik reeds aan het begin van mijn recensententijd — dat was hèt tijdperk waarin het streven naar een zo waarachtig mogelijke authenticiteit prevaleerde, en er daardoor ook bezwaren tegen Bach op piano bestonden — de mening was toegedaan dat er meer wegen bestonden die naar Papa Bach (konden) leiden, ging ik toch altijd weer met een tamelijk bezwaard gemoed een piano-uitvoering van één van diens Klavierwerke tegemoet. Dat purisme van het midden der jaren zeventig en daarna is gelukkig enigszins gerelativeerd.
En juist het gegeven dat Klára Würtz haar voordracht met J.S. Bach begon, stelde de luisteraar heel goed in staat vast te stellen dat geen van de drie andere 'aanwezige' componisten op die manier muziek zou hebben kunnen schrijven als Bach — dan wel een vergelijkbare grootheid — niet al die werken voor de vele volgende generaties zou hebben gecreëerd.

Akoestisch
Drie weken geleden traden er twee musiciënnes in dezelfde ruimte op. Toen was er, met een kleinere Kawai-vleugel en een violoncello met een grote toon, flink wat overakoestiek in de kerk. Dat was nu alleen in de fortissimo-gedeelten in Schumanns Fantasiestücke enkele malen heel even aan de orde, maar met een zeer zinvol pedaalgebruik hield Klára Würtz dat goed binnen de perken.
Daartegenover stond de ruimte van zaterdagavond in Assen, waar volgens de organisatie "bedroevend weinig mensen" op afgekomen waren, en waar "totaal geen akoestiek is", zoals een bezoeker van de beide optredens — iemand van de firma Bol, die de Bösendorfer voor de twee concerten heeft geleverd — mij toevertrouwde. Nu is één van de wezenskenmerken van vrijwel ieder kerkgebouw dat aldaar een ietwat holle akoestiek heerst, welke in veel optredens als overakoestiek wordt ervaren. Mede daarom is het zeer groot belang dat er flink wat publiek op muziekgebeurtenissen — en niet alleen in kerkgebouwen — afkomt, aangezien dit in gunstige zin remmend werkt. Het is echter niet de bedoeling dat mensen hun jas meenemen en in de concertruimte over hun stoel hangen. Dat heeft weer een heel ongunstig effect.

Belangstelling
Als gevolg van de bar slechte weersomstandigheden werden achttien reserveringen in Assen helaas niet in acte de présence omgezet, in Groningen waren dat er echter maar twee.
Toch vind ik een kleine zeventig bezoekers voor een optreden van een terecht als internationale vermaarheid beschouwde pianiste te weinig. Wellicht dat de koopzondag in het centrum van de Stad daar mede debet aan is geweest. Nog een geluk dat er in Zutphen in de voorverkoop al meer plaatsen zijn gereserveerd dan er bezoekers in Assen en Groningen samen zijn geweest.
Na een geslaagd recital — waarover na afloop ook uitsluitend laaiend enthousiaste stemmen te horen waren — speelde Klára Würtz een meesterlijke toegift, waarin ze opnieuw alle registers van haar speeltechniek en dito kunst opentrok: uit de Novelletten van Franz Liszt (1811-1886). U ziet die legendarische grootmeester der muziek hieronder, eveneens gezeten aan een Bösendorfer.


Afbeeldingen
1. Clara Schumann.
2. Johann Wolfgang von Goethe. Portret door Joseph Stieler (1781-1851), in opdracht van Ludwig I van Beieren; voltooid in de zomer van 1828.
3. Klára Würtz. (Foto: Marco Borggreve.)
4. Johann Sebastian Bach. Portret dat in 1746 is gereedgekomen.
5. Bösendorfer-logo.
6. Franz Liszt concerteert op een Bösendorfer-vleugel voor tal van hoogheden en andere waardigheidsbekleders, doch het mag duidelijk zijn wie de koninklijke functie op dat moment in die ruimte vervulde.

donderdag 2 oktober 2008

Driemaal hetzelfde pianorecital van Klára Würtz — in Assen, Groningen en als laatste in Zutphen

Pianoleeuwin
Binnen vier dagen — eigenlijk zijn het er maar drie en een paar uur — geeft de internationaal vermaarde pianiste Klára Würtz driemaal een recital met vier van de grote klassieke werken uit het klavierrepertoire. Het eerste optreden is zaterdag 4 oktober, 's avonds in ICO De Schalm te Assen, om 20:15 uur; op zondag 5 oktober in de namiddag om 15:00 uur is Groningen aan de beurt in de Remonstrantse Kerk, en komende dinsdagavond 7 oktober wordt de korte reeks — georganiseerd door het Impresariaat Muziekklassiek! te Groningen — besloten in de Rabobank Buitensociëteit De Hanzehof, Zutphen, om 20:00 uur.
Alle drie voordrachten zullen op een Bösendorfer-vleugel worden gegeven. Zo'n instrument is standaard in De Hanzehof te Zutphen; voor de beide optredens in Assen en Groningen heeft Cornelis Hofmann speciaal een grote Bösendorfer gehuurd.

Voor zoveel mannelijke collega's van Klára Würtz is de kwalificatie pianoleeuw dan wel klavierleeuw gebruikt, maar voor een vrouw die de toetsen en de pedalen van dat magistrale instrument met evenveel brille en intelligentie beheerst, ben ik dat nog nooit tegengekomen. Daarom heb ik dat benaming aan de kop van deze alinea geplaatst, vanzelfsprekend alleen omdat het op Klára Würtz van toepassing is.

Bach: Partita voor klavier
Bewust heb ik ook het begrip klavierrepertoire gebruikt, aangezien de eerste compositie die Klára Würtz speelt, van Johann Sebastian Bach (1685-1750) afkomstig is en die voor het creëren ervan wel een klavier, maar geen fortepiano, heeft gebruikt. Pas tegen het einde van zijn leven zou de grootmeester der muzikale Barok in aanraking komen met het toen splinternieuwe, interessante en andere mogelijkheden biedende instrument.
Ooit gold de Partita in Bes groot zelfs als eerste onderdeel van de Klavierübung — opus 1, maar wij kennen die compositie onder het BWV-nummer 825. Deze is zowel bij het concertpubliek, alsmede bij pianostudenten zeer geliefd vanwege de beknoptheid van de verschillende delen.
Het is de eerste van zes Partita's (BWV 825-830), die Bach tussen 1726 en 1731 — ieder jaar één — persoonlijk heeft geëtst en vervolgens in eigen beheer heeft uitgegeven. Deze Partita's zijn de eerste composities, die Bach in druk heeft gepubliceerd.

Beethoven: Mondschein-sonate
Van de beide sonates uit opus 27, die de reus Ludwig van Beethoven (1770-1827) heeft gecomponeerd, mocht en mag de eerste op— ten onrechte — heel wat minder aandacht van de zijde der luisteraars rekenen, en dat heeft er ongetwijfeld mede voor gezorgd dat het de minst bekende van zijn 32 sonates is gebleven Heel anders is het gesteld met de tweede sonate uit datzelfde opus. Niet alleen is de bekendheidsgraad aanmerkelijk ruimer door een grotere mate van geliefdheid bij het 'pianopubliek', maar zeker heeft de enorme publiciteit, die deze Mondschein-sonate te beurt is gevallen, bigedragen tot een wereldwijde bekendheid. Op geen enkele andere compositie van Beethoven is zo lyrisch gereageerd, is zoveel geschreven, gefabuleerd en gefantaseerd. Dat is mede veroorzaakt door de opdracht, die Beethoven aan deze sonate heeft verbonden: bestemd voor de 16-jarige gravin Giulietta Guicciardi. Niet weinigen zagen in haar Beethoven zogeheten onsterfelijke geliefde. Die verkeerde interpretatie heeft, zo mogen we vandaag nog gerust veronderstellen, bijgedragen tot het ontstaan van de kwalificatie Mondschein. De mare dat deze kwalificatie van de Duitse dichter, componist en tevens criticus Ludwig Rellstab (1799-1860) [1] in de wereld is gezet, is tot op de huidige dag overeind gebleven. En dat die toegevoegde titel eveneens zo'n lang leven beschoren is, zal niet in de laatste plaats te danken zijn aan het feit dat de titel Mondschein niet alleen zoveel harten sneller doet kloppen — want 'maanziekte' en verliefdheid vormen veelal een positieve combinatie —, maar eveneens doordat het begrip, zij het meestal onbewust, het gemoed prikkelt tot zoveel diverse beelden.

Twintigste-eeuws
De meest eigentijdse compositie die Klára Würtz zal voordragen, is inmiddels ook al weer bijna een eeuw oud: de Suite, opus 14 van Béla Bartók (1881-1945), ontstaan in 1916. Het is een tamelijk wijd verbreid gegeven dat Bartók zich — evenals en niet zelden samen met zijn landsman en collega-componist Zoltán Kodály (1882-1967) — zeer nadrukkelijk heeft beziggehouden met onderzoek naar de traditionele volksmuziek en deze in eigen composities, samen met andere elementen en 'nieuwigheden' tot een eigentijds klankidioom heeft verwerkt.


Dat is ook het geval in de vierdelige Suite, waarin meer dan alleen sporen van oorspronkelijke 'Balkanmuziek' zijn terug te vinden, doch eveneens van Arabische volksmuziek, die Bartók drie jaar voor het voltooien van deze Suite aan zijn verzameling muzikale folklore had toegevoegd. Oprechte vreugde is te vinden in de schrille dissonanten die het tweede deel van deze suite — het scherzo — kenmerken.

Schumann tot slot
Na de pauze presenteert Klára Würtz haar interpretatie van de Acht Fantasiestücke, opus 12 uit 1838 van Robert Schumann (1810-1856). Deze eerste reeks Fantasiestukken — later zou Schumann een reeks opnieuw die benaming geven: opus 111 (1851)— zijn ontstaan op basis van de Fantastische Vertellingen van de dichter, componist — en: ook alweer — (muziek)criticus Ernst Theodor Amadeus Hoffmann (1776-1822), die in onze tijd binnen de wereld van het muziektheater bljvende bekendheid heeft gehouden door de opera van Jacques Offenbach (1819-1880) Les contes d'Hoffmann uit , welke door de Nationale Reisopera in het achterliggende seizoen op zon grandioze manier voor het voetlicht werd gebracht. Ook die vertellingen met weliswaar humoristische, doch evenzeer scurriele elementen, hebben zeer tot de verbeelding van niet alleen diens tijdgenoten gesproken.
Die elementen hebben ook de romanticus Robert Schumann in hun ban gehouden, en daarna zijn ze een mijlplaal geworden en gebleven binnen de pianomuziek uit de Romantiek. Een jeugdig gevoel van levensvreugde en gepassioneerde gevoelsuitingen wisselen elkaar binnen de delen af, evenals diverse andere elementen die in het dagelijks leven op dit ondermaanse een, al dan niet vooraanstaande, rol kunnen spelen in de ontwikkelingsgeschiedenis van elk individu, en daar hoorden in het tijdperk waarin deze Fantasiestücke zijn ontstaan, al die elementen tussen droom en daad, tussen wensen en werkelijkheid als een onmisbaar bestanddeel bij.
Al die schakeringen heeft de jonge geniale componist perfect weten te integreren.
__________
[1] Zeven van Heinrich Friedrich Ludwig Rellstabs gedichten zijn door Franz Schubert opgenomen in diens Schwanengesang.
____________
Afbeeldingen
1. Pianiste Klára Würtz. (Foto van Marco Borggreve.)
2. Johann Sebastian Bach, getekend door Jarko Aikens, Groningen 1985. Archief Heinz Wallisch.
3. Miniatuur met afeelding van Gravin Giulietta Giucciardi.
4. Partituurgedeelte uit het Scherzo van Bartóks Suite opus 14.
5. Robert Schumann. Tekening van Jolien Eijkhout, Groningen 2005. Collectie Heinz Wallisch.