49 ste BBC Prom 2008
Op zaterdag 23 augustus kunt u alweer — of nog steeds; het is maar hoe u het beziet — een BBC Promconcert beluisteren: het gaat om het negenenveertigste van dit seizoen, dat ook weer wordt gegeven in de Albert Hall te Londen. Deze keer valt het concert niet alleen vanaf 19:30 uur (onze tijd) te beluisteren op BBC Radio 3, maar — vanaf 20:30 uur! — eveneens via BBC 2-televisie.
Via de radio zullen vier werken klinken, op de televisie drie, gevolgd door een terugblik op het optreden, verleden jaar tijdens de Proms, van het Simón Bolivar Youth Orchestra of Venezuela gedirigeerd door Gustavo Dudamel, dat na een fraai concert voor de toegiften een weerzinwekkend staaltje nationalisme ten beste gaf doordat alle musici een jack aantrokken met de vlag van hun land. Alleen: in de Albert Hall vinden ze dat natuurlijk allang prachtig, want ze blijven toch nog veelal Britannia rules the waves-luisteraars. Helaas.
Banaliteiten in overvloed
Immers, we hebben het wel meegemaakt tijdens een Last Night of the Proms in september, nog niet zo heel lang, maar zekeral wel weer een decennium, geleden dat een soliste die de partij in C.H.H. Parry's Jerusalem zong, na de laatste maat haar japon openknoopte en de Union Jack tevoorschijn toverde. Walgelijk! Stuitend, gruwelijk en zo meer. Maar ja, je krijgt, mede onder druk van dolgedraaide politici in ons eigen land ook steeds meer van dergelijke smakeloosheden: de toekomstige koning in een oranje broek te Beijing: niet alleen maar smakeloos — alsof dat niet erg genoeg is —, het is allemaal ook nog eens fantasieloos. Je zou je kunnen afvragen, welk van die beide aspecten het ergst is.
En, nu we het toch over smakeloosheid hebben: na het grandioze Amériques van Edgard Varèse worden de luisteraars nog getracteerd op twee grote, in banaliteit nauwelijks te overtreffen composities, die toch echt maar beter ten eeuwigen dage op een onvindbare plek hadden kunnen worden opgeborgen: Sergej Rachmaninovs Vierde Pianoconcert, nog weer erger dan de drie daaraan voorafgaande, en vervolgens de pijnlijk overbodige, van syncopen aan elkaar hangende, ellendige en meer dan stomvervelende Derde Symfonie (1944-46) van Aaron Copland (1900-1990) [1]. De radioluisteraar krijgt daarna nog van dezelfde componist de Fanfare for the Common Man (1942), ook al zo'n ongelooflijk flutstuk dat zijn sporen in het laatste deel van die Derde Symfonie heeft nagelaten.
Dat alles zal worden gespeeld door het Britse National Youth Orchestra onder Antonio Pappano, een toprigent die je eigenlijk in het geheel niet in verband wilt brengen met zulke grenzeloze banaliteiten.
Zeer grote bezetting
In de jaren 1920-21 heeft Edgard Varèse in New York zijn Amériques gecomponeerd, waarvan de definitieve, gereviseerde, versie in 1929 te Parijs werd gerealiseerd. De eerste uitvoering werd twee avonden achtereen gegeven te Philadelphia, op 9 en 10 april 1926, en in New York nog eens op de 13de van diezelfde maand. Alle drie presentaties stonden onder leiding van Leopold Stokowski (1882-1977). De boven reeds aangehaalde, definitieve versie werd op 30 mei 1929 in Parijs gespeeld; dirigent was bij die gelegenheid Gaston Poulet (1892-1974), die vooral roem als uitzonderlijk violist had geoogst. Na die uitvoering is het werk tot 1965 niet meer gespeeld.
Die allereerste versie vereiste 142 uitvoerenden, de aangepaste kan het echter met ongeveer 125 doen. De orkestbezetting kan veelzijdig worden genoemd: een vijfvoudig bezette houtblazersgroep, waaronder, naast de gebruikelijke piccolo's en gewone fluiten, ook een altfluit is voorzien, in de hobogroep vinden we, benevens drie normale en een Engelse hoorn ook nog een heckelfoon [2]. De klarinetten daarentegen vertonen geen opvallende afwijkingen: één Es-klarinet, 3 Bes-klarinetten en een Basklarinet (ook in Bes), en bij de fagotten is evenmin iets spectaculairs voorzien: 3 gewone en twee contrafagotten.
Er zijn in totaal 21 koperblazers benodigd: 8 hoorns, 6 trompetten; en 5 trombones, waarvan 3 tenoren, 1 bas en 1 contrabas; alsmede 2 tuba's: 1 bas en 1 contrabas.
Verder heeft de componist 2 harpen voorgeschreven, en zes pauken waarvoor twee spelers zijn vereist, en daarnaast nog zestien andere slaginstrumenten, die door 8 uitvoerenden kunnen worden bediend: xylofoon, glockenspiel, celesta, roffeltrommel, ratel, tamboerijn, zweep, gong, triangel, grote trom, hangend bekken, castagnetten, klokken, bekkens, trommel en sirene.
Een strijkkwintet, ruim bezet, zoals dat in een groot orkest gebruikelijk is — veelal minimaal 60 instrumenten op basis van acht contrabassen, hetgeen betekent 16 eerste en 14 tweede violen, 12 alten, 10 celli en 8 bassen —, maar in dit geval zullen het er zo'n vijf meer zijn, aangezien er circa 125 instrumentalisten vereist zijn, en het totaal van de hierboven genoemde niet-strijkers komt op 60.
De compositie bestaat uit 535 maten, en heeft een duur van 22 à 23 minuten — Antonio Pappano doet er nog een minuut langer over —; de oorspronkelijke versie van acht jaar eerder duurde goed anderhalf keer zo lang: 35 minuten.
Het was de eerste compositie die Varèse na zijn overtocht naar Amerika voltooide, en de titel moest volgens de maker worden beschouwd als een symbool voor het nieuwe, voor ontdekkingen op aarde, in de ruimte, en niet in de laatste plaats in het persoonlijke leven van de mens.
__________
[1] Als je die Derde Copland-symfonie thuis beluistert, is dat een hele beproeving, tenzij je tegelijkertijd iets anders gaat doen. Als je het treft een live-uitvoering bij te wonen, is er echter sprake van een ernstige beproeving. Dat overkwam mij met een vriendin toen we het openingsconcert van het Holland Festival 1976 in de Haagse Houtrusthallen bezochten waar Leonard Bernstein (1918-1990) — die zich langdurig en heel nadrukkelijk voor de muziek van Copland heeft ingezet — met zijn (toen al net niet meer eigen) New York Philharmonic optrad, met Gershwin en dat dodelijk vermoeiende, platvloers-eclectische Copland-nummer. En ik steeds maar denken aan Alice Nahon: "Ik heb zo'n honger naar muziek", zittend aldaar op een houten klapstoel. Eenmaal weer buiten riep de vriendin, rillend, "Brrrr", maar niet doordat het toen was gaan regenen en de temperatuur nogal was gedaald.
[2] Een heckelfoon is een baritonhobo, vervaardigd van esdoornhout, met een lengte van 1.40 meter, die in 1904 werd geconstrueerd door Wilhelm Heckel (1856-1909). Het kleppensysteem lijkt op dat van de hobo, de vingerzetting is identiek. Het instrument werd voor het eerst gebruikt in de opera Salome (1903-05) van Richard Strauss (1864-1949), en daarna nog weer in diens opera Elektra (1906-08) en in (1911-15). Paul Hindemith (1895-1963) schreef in 1928 een Trio voor altviool, heckelfoon en piano.
Aangezien het instrument, dat heden ten dage bijna niet meer wordt gebouwd en mede daardoor min of meer in onbruik is geraakt, worden die oude heckelfoonpartijen meestal gespeeld door een sopraansaxofoon. De helderheid van toon van de heckelfoon maakt het instrument uitermate geschikt voor speciaal het hoge register.
Afbeeldingen
1. The Royal Albert Hall in Londen.
2. Dirigent Antonio Pappano.
3. De Franse violist en dirigent Gaston Poulet.
4. De massieve klankblok-kop van Edgard Varèse.
5. De Amerikaanse componist Aaron Copland.
6. De heckelfoon.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten