donderdag 28 augustus 2008

BBC Proms vrijdagavond met orkestwerken van Ravel, Bartók en Tsjajkovski onder Lorin Maazel

Het 58ste concert in de reeks BBC Proms 2008 zal worden gegeven op vrijdag 29 augustus, vanaf 20:30 uur onze tijd. Voor u speelt het New Yorks Filharmonisch Orkest onder leiding van Lorin Maazel, in de Albert Hall van de Engelse hoofdstad. Er staan drie werken voor orkest op het programma: als eerste Ma mère l'Oye van Maurice Ravel. Daarop volgt De wonderbaarlijke mandarijn van Béla Bartók, en ter afsluiting — na de pauze, die tussen 21:15 en 21:35 wordt gehouden — wordt het concert besloten met de Vierde Symfonie van Pjotr Iljitsj Tsjajkovski.

* * * * *

Voorplat van de Nederlandse paperback-editie uit het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw (Amstel-pocket 125, L.J. Veen Uitgeversmaatschappij NV, Amsterdam). Ontwerp en tekeningen — van omslag en binnenin — Karel TholeKinderstukken van Maurice Ravel
In 1908 componeerde Maurice Ravel (1875-1937) een serie van vijf kinderstukken voor piano vierhandig, bedoeld als aardigheidje voor de beide begaafde kinderen Mimi en Jean, kroost van zijn vrienden de Godebski's. Tijdens de première, op 20 april 1910 in de Salle Gaveau te Parijs, waren de uitvoerenden eveneens jonge kinderen: Christina Verger, zes jaar oud, en Germaine Duramy, tien jaar.
Op verzoek van de danseres Jeanne Hugard heeft Ravel er in 1911 een versie voor orkest van gemaakt, die op 28 januari van het daarop volgende jaar in het Théâtre des Arts als ballet werd opgevoerd. Ravel had daarvoor zelf de gehele toneelhandeling ontworpen, en zijn oorspronkelijke compositie aangevuld met een voorspel en vier intermezzi. Nog in november van datzelfde jaar stond de balletsuite op het programma van een concert in New York.

Vijf sprookjesscènes
Ondanks de titel die de suite draagt, Ma mère l'Oye (Moeder de Gans), zijn de vijf in muziek omgetoverde sprookjes niet alle afkomstig uit de verzameling van Charles Perrault, maar duiken ook de Gebroeders Jakob (1785-1863) und Wilhelm Grimm (1786-1859) en Ludwig Bechstein (1801-1860) op, evenals Jeanne Marie Leprince de Beaumont (1711-1780).
De instrumentatie van de orkestbewerking is als volgt: piccolo, 2 fluiten, 2hobo's, Engelse hoorn, 2 klarinetten, 2 fagotten, contrafagot, 2 hoorns, pauken, grote trom, bekkens, triangel, tam-tam, glockenspiel, xylofoon, celesta, harp en strijkers.

1. Pavane van de schone slaapster in het bos
Dit sprookje van Charles Perrault, La belle au bois dormant, is bij ons bekender in de versie uit de Kinder-undCharles Perrault (1628-1703) vestigde het nieuwe literaire genre le conte de fées — het sprookje Hausmärchen van de Gebroeders Grimm, onder de titel Doornroosje. Het thema wordt voorgesteld door de fluit, met de tegenmelodie in de gedempte hoorn en altviolen. Het deel bestaat uit slechts twintig maten (in a kleine terts) en bevat verwijzingen naar Ravels veel bekendere, plechtige Pavane pour une infante défunte.

2. Klein Duimpje
Dit verhaal — Petit Poucet in de oorspronkelijke versie bij Charles Perrault — is voornamelijk bekend uit de verzameling sprookjes van Ludwig Bechstein (1801-1860). De uitbeelding in muziek van Klein Duimpje geschiedt door de solohobo, die boven de klank van gedempte violen uitkomt. Later komen daar de bosgeluiden bij: tjilpende en kwetterende vogels zijn hoorbaar in de glissandi van de soloviool, waarna de fluit als vertegenwoordiger van de koekoek optreedt.

3. Laideronette, keizerin van de Pagoden
Laideronette is de figuur uit een sprookje van marie Cathérine d'Aulnay (ca. 1650-1705), getiteld De groene slang. Laideronette, een voormalige prinses, is door een boze toverkol behekst en daardoor lelijk. In het bos ontmoet ze een slang, die haar troost met het verhaal dat ook hij zelf ooit een knappe verschijning was. Later wordt de betovering verbroken n treden beiden in het huwelijk.
In de muziek wordt uitgebeeld dat Laideronette een bad neemt en te kennen geeft dat er muziek moet worden gemaakt. Tekening van Karel Thole (uit de Amstel-pocket), behorende bij De Schone Slaapster in het BosOnmiddellijk beginnen de mannen en vrouwen van het dwergachtige Pagodenvolkje te zingen en op diverse instrumenten te spelen. Hun luiten zijn van notdendoppen en hun violen van amandelschillen.
De piccolo blaast, na een korte inleiding, een gepunteerd Oosters wijsje, gevold door de hobo Dan laat de hoorn een plechtige melodie klinken. Er volgen enkele slagen van de tam-tm, waarna xlofoon, celesta en glockenspiel aan bod komen.

4. Dialogen tussen het mooie meisje en het beest
Het verhaal van Jeanne marie Leprince de Beaumont, dat ook in onze contreien niet geheel onbekend is, behelst een prins, die in een leijk beest is veranderd. Het walsthema dat hier door de soloklarinet wordt vertolkt, moet het mooie meisje voorstellen, de contrafagot daarentegen vertegenwoordigt het beest. De stem van de schoonheid gaat over naar de solofluit, gevolgd door de solohobo. Nadat het beest eenmaal opnieuw een knappe prins is geworden, wordt de rol van de prinses overgenomen door de soloviool, en die van de prins door een solocello. Een bekkenslag kondigt de verbreking van de betovering aan.

5. De betoverde tuin
Dit is een tweede fragmentuit Doornroosje, die nu door de schone prins uit haar langdurige slaap wordt gewekt. De rol van de prinses, die haar ogen opent in het zonovergoten vertrek, is hier toebedeeld aan de celesta. Een oude Spaanse hofdans, de Sarabande, weerklinkt als andere sprookjesfiguren zich om de beide jongelieden scharen en de Goede Fee het gelukkige paar haar zegen geeft. Naast de klanken van de celesta horen we pianissimo ruisende glissandi en de akkoorden van het glockenspiel. De coda bestaat in het fraaiste crescendo uit de orkestliteratuur.
____________

Afbeeldingen
1. Voorplat van de Nederlandse paperback-editie uit het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw (Amstel-pocket 125, L.J. Veen Uitgeversmaatschappij NV, Amsterdam). Ontwerp en tekeningen — van omslag en binnenin — Karel Thole.
2. Charles Perrault (1628-1703) vestigde het nieuwe literaire genre le conte de fées — het sprookje.
3. Tekening van Karel Thole (uit de Amstel-pocket), behorende bij De Schone Slaapster in het Bos.

* * * * *

Béla Bartók: Suite uit De Wonderbaarlijke Mandarijn (1918/19)
Evenals voor De Houten Prins van Béla Bartók (1881-1945) staat in het scenario van de De Wonderbaarlijke Mandarijn de liefde in het middelpunt van de aandacht. Het sprookjesachtige en idealiserende van de Houten Prins is in Bartóks onderhavige danspantomime vervangen door een realistische, onverbloemd-sensuele uiting van menselijke gevoelens. Het bizarre gegeven, dat bij diverse uitvoeringen op openaar verzet stuitte, bevat het volgende gegeven:
Een drietal straatrovers gebruikt een straatmadelief, die zich in hun macht bevindt, om mannen binnen te lokken met het doel hen te beroven. Met haar verleidelijke dans weet ze eerst een voorbijgaande koopman naar binnen te lokken, waarop de rovers te voorschijn komen. Dan blijkt echter dat het slachtoffer net zo arm is als zij zelf, en wordt hij weer op straat gezet. Een schuchter jongmens overkomt exact hetzelfde.
Dan nadert een iewat merkwaardig indivdu: de wonderbaarlijke mandarijn. Aangemoedigd door de rover, maar welBéla Bartók, tekening van Jarko Aikens, 1984. Archief Heinz Wallisch angstig ten opzichte van dit vreemde personage, hervat het meisje haar verleidingsstrategie. Als de dikke Chinees haar nadert, slaat zij echter overhaast op de vlucht: een woeste jacht begint. De rovers, die weer ten tonele zijn verschenen, weten de mandarijn na veel moeite te overmeesteren, en zij besluiten — na het slachtoffer van zijn bezittingen te hebben beroofd — hem om te brengen. Een wilde begeerte naar dat meisje heeft zich inmiddels van de mandarijn meester gemaakt, en als hij ziet dat zij deze gevoelens — door een uiterste aan angst gedreven — beantwoordt, wordt hij onkwetsbaar.
De rovers proberen nu op allerlei manieren een eind aan het leven van de mandarijn te maken: door verstikking, door hem met een zwaard te doorboren, en door hem op te hangen, echter alles zonder enig resultaat. Voortdurend blijven de ogen van de Chinees, vol brandende hartstocht op het meisje gericht. Als de onverlaten eindelijk inzien dat hun pogingen nutteloos zijn, geven zij hem de vrijheid terug. Dan omarmen de mandarijn en het meisje elkander, waarop de mandarijn uit vele wonden begint te bloeden, en na een korte doodsstrijd sterft hij in haar armen.

Welke bedenkingen men eventueel tegen het realistische en sensuele gegeven zou kunnen inbrengen, het valt niet te ontkennen dat het voldoende aanleiding biedt tot een spannende en dynamische uitbeelding. We mogen aannemen dat dit gegeven voor de componist van richting wijzende betekenis is geweest voor wat betreft de rijkgeschakeerde muzikale mogelijkheden, die geheel in overeenstemming zijn met Bartóks toenmalige compositie-idioom. Dit 'conflict van de menselijke hartstochten' is op zeer beklemmende wijze uitgebeeld in een bijzonder klankgebeuren. Van begin tot eind zet de dynamische, opzwepende muziek kracht bij aan het grillige toneelgebeuren. Fragmenten als die van het straatrumoer en de tomeloze jacht zijn kenmerkend voor de geest van Béla Bartóks muziek uit die periode en als zodanig van een meeslepende overtuigingskracht. De 'lokroep' van het straatmadeliefje — telkenmale door de klarinet voorgedragen en steeds rijker uitgewerkt — vormt een vast melodisch baken in het voor het overige tamelijk melodie-arme stuk. Want als in weinig andere van Bartoks werken ligt het hoofdaccent hier op het ritmische element. Als hoogtepunt geldt in dit opzicht de episode waarin de mandarijn, onder een geweldig crescendo van het gehele orkest, zijn entree maakt en de wilde jacht begint.

Doordat Béla Bartók een sterk pessimistische persoonlijkheid met een overgevoelige natuur had en daarnaast tamelijk fragiel gestructureerd was — hetgeen op de tekening van Jarko Aikens heel goed tot uitdrukking komt —, kan het dan ook geen Afbeelding van 'De Wonderbaarlijke Mandarijn' op de Turnabout-LP van Vox uit de jaren zestigverbazing wekken dat de gebeurtenissen in en om de oorlog van1914-1918 reeds in 1917 een sterke crisis bij hem teweeg hebben gebracht. Artistiek gezien leidde dat tot expressionstische uitingen, en één daarvan is de groteske pantomime in één bedrijf geworden, die naar verwachting wel op enige weerstand zou kunnen stuiten, doordat daarin foltering, moord en tamelijk verregaande — overigens als bevrijdend bedoelde — liefdeshandelingen bij open doek werden gepresenteerd. En ook al had dit kunstwerk een symbolisch karakter waarmee Bartók alleen maar wilde duidelijk maken dat er een einde moest komen aan de algehele verwildering — een permanente strijd tussen goed en kwaad, tussen geweld en de wil tot leven, tussen menselijkheid en onmenselijkheid, tussen de oerinstincten enerzijds en de cultureel bepaalde gedragingen anderzijds —, en verdraagzaamheid daarvoor het recept was, tal van toeschouwers vonden het allemaal nogal smakeloos of zelfs extreem vulgair.
Bartók had de afwijzende houding van pers en publiek wel verwacht, en hij had zich dan ook afgevraagd wanneer hij zijn pantomime ooit zou kunnen laten uitvoeren. In ieder geval stootte hij in Boedapest alleen maar op afwijzing. Samen met zijn librettist Menyhárt Lengyel zocht hij naar andere mogelijkheden, die deze als eerste in het buitenland vonden. De van oorsprong Hongaarse dirigent Eugen Szenkár had een vaste aanstelling bij de Opera van Keulen, en hij stelde Bartók in de gelegenheid zijn pantomime met muziek te presenteren.

Dat had echter heel wat voeten in de aarde, en dat zorgde niet alleen voor artisteke perikelen voorafgaand aan de uitvoering, maar eveneens voor onrust tijdens de voorstelling en achteraf ook nog eens voor politieke verwikkelingen. Dirigent Szenkár heeft al die belevenissen en indrukken in notities vastgehouden. Daarin beschrijft hij dat er veel repetities met het orkest nodig waren, aangezien het een heel zwaar stuk was en, zeker voor die dagen, uiterst gecompliceerd. ". . . Wie soll ich aber beschreiben, welchen SkandalKonrad Adenauer (1876-1967), de latere Duitse Bondskanselier, hier in zijn tijd als Oberbürgermeister van Keulen dieses Werk beim Publikum und Presse hervorrief!" Aan het slot klonk een fluitconcert en boegeroep. Het schandaal was niet alleen oorverdovend en daardoor tamelijk bedreigend, en de toneeltechnicus heeft toen zelfs het brandscherm moeten laten zakken. Bartók was zelf aanwezig, zoals dat bij alle repetities en uitvoeringen zijn gewoonte was. De kritieken van de volgende dag waren vernietigend, maar daardoor liet Bartók zich in het geheel niet van de wijs brengen. Eugen Szenkár schrijft: "Was sich da, besonders in der katholischen Volkszeitung tat ist kaum nachzuerzählen." Dat dagblad was verbonden aan de Zentrumspartei, de politieke groepering van Keulens toemalige Oberbürgermeister Konrad Adenauer (1876-1967), de eerste naoorlogse kanselier van de Bondsrepubliek. Adenauer liet de dirigent ontbieden en betoonde zich in het onderhoud zeer koel, maar ontplofte zo ongeveer toen hij eiste dat het werk onmiddellijk van het repertoire zou worden gehaald. Hoe had Szenkár het in zijn hoofd gehaald zoiets smerigs op te voeren. "Ich versuchte, ihn von seinem Irrtum zu überzeugen; Bartók wäre unser größter zeitgenössischer Komponist, man möge sich nicht vor der musikalischen Welt lächerlch machen!" Adenauer bleef echter bij zijn beslissing. Ook toen bemoeide de politiek zich, partijgebonden, met de kunst. — Alsof het ooit niet het geval is geweest!

____________
Afbeeldingen
1. Béla Bartók, tekening van Jarko Aikens, 1984. Archief Heinz Wallisch.
2. Afbeelding van De Wonderbaarlijke Mandarijn op de hoes van de Turnabout-L.P. van Vox uit de jaren zestig. Gegevens over de kunstenaar en jaar van ontstaan ontbreken.
3. Konrad Adenauer (1876-1967), de latere (eerste) Duitse Bondskanselier, hier nog in zijn tijd als Oberbürgermeister van Keulen.

* * * * *

Pjotr Iljitsj Tsjajkovski: Symfonie nr. 4 in f kl.t., opus 36 (1877/78)

Instrumentatie: piccolo, 2 fluiten, 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten, 4 hoorns, 2 trompetten, 3 trombones, tuba, pauken, triangel, bekkens, grote trom, strijkers.

1. Andante sostenuto / Moderato con anima — 2. Andantino in modo di canzone — 3. Scherzo: Pizzicato ostinato. Allegro — 4: Finale: Allegro con fuoco. (Totale speelduur: ruim 40 minuten)

In de tijd dat Tsjajkovski als docent voor muziektheorie was verbonden aan het Conservatorium in Moskou, was de leiding van dat instituut in handen van Nikolaj Rubinstein, die zich op een hartverwarmende wijze om de componist heeft bekommerd. In correspondentie met zijn broers heeft deze daarover geschreven: “Hij zorgt voor mij alsof hij mijnNikolaj (1835-1881) en Anton (1829-1894) gouverante is.” Deze zelfde Anton Rubinstein heeft ook de eerste uivoering van Tsjajkovksi’s Vierde Symfonie te Moskou gedirigeerd, op 10 februari 1878. De componist zelf bevond zich toen in Florence, van waaruit hij in een brief aan zijn vriendin en mecenas, Nadjezjda von Meck (1), één en ander over de totstandkoming van die symfonie heeft geschreven.
In 1876 was voor mevrouw Von Meck een nieuwe fase in haar leven aangebroken, nadat ze Tsjajkovski’s ouverture De Storm had gehoord. Ze was daarvan net zo diep onder de indruk geraakt als de Beierse koning Ludwig II van de werken van Richard Wagner. Zij heeft toen besloten de componist daarom financieel te ondersteunen. Dertien jaar hebben de beiden gecorrespondeerd, totdat Nadjezjda von Meck in 1890 zowel de correspondentie, alsook de betalingen, met een smoes beëindigde.
De Vierde Symfonie is door Tsjajkovski opgedragen aan “mijn beste vriend”, en daarmee is die mevrouw Von Meck bedoeld.

Andante sostenuto / Moderato con anima
De inleiding vormt de essentie van het complete opus: het noodlotsmotief voor hoorns en fagotten. Het antwoord komt van de houtblazers en de trompetten tegen de achtergrond van hoorns, trombones, fagotten en tuba. Dan volgt het belangrijkste onderdeel (moderato con anima) waarin het eerste thema wordt voorgesteld. De melodie klinkt in de eerste violen en celli,Pjotr Iljitsj Tsjajkovksi in zijn jonge jaren de uitwerking geschiedt door de houtblazers, begeleid door strijkers. Dan heeft er een verandering van sfeer plaats (moderato assai, quasi andante): een frase voor de klarinet krijgt een reactie van de andere houtblazers, alsmede in stijgende en dalende arpeggio’s van de altviolen, daarbij begeleid door andere strijkinstrumenten. Dit fungeert als tegenstuk op een in-gevoelig lied voor cello dat het tweede thema vormt: fluiten en hobo dragen het voor, waarna de uitwerking zeer beknopt is. De toonsoort verandert plotseling van f-klein in B-groot, en het eerste thema verschijnt opnieuw, zij het dan ook gemodificeerd, en nu in het hout (pianissimo). Het eerste en het tweede thema strijden om de voorrang, maar dan klinkt het noodlotsmotief fortissimo in de trompetten en andere blaasinstrumenten. Het eerste thema wordt nog eens breedvoerg uitgewerkt via een vrije fantasie, en dan keert het tegenstuk op het tweede thema nog eens terug, gevolgd door het thema zelf, in de hoorn, waarbij het tegenstuk in het hout klinkt. De uitwerking is weinig meer dan een herhaling van het eerste gedeelte, en het eerste thema daarvan vormt het materiaal voor de korte coda.

Andantino in modo di canzone
Het tweede deel opent met een droefgeestige passage voor de hobo, waarna de strijkers een marsthema spelen. De verschillende motieven worden uitgewerkt in variatievorm. De sfeer is beminnelijk en triest. Dat kan niet worden gezegd van het

Scherzo: pizzicato ostinato
waarin drie contrasterende thema’s aan bod komen: het eerste pizzicato voor alle strijkers; het tweede voor de houtblazers, en dan nog een voor het koper met de pauken. De uitwerking van het tweede en het derde thema vindt soms gelijktijdig plaats.

Finale: allegro con fuoco
Een vurig rondo vormt de finale. Drie thema’s beheersen ook hier het speelveld. De strijkers en het hout intoneren al dadelijk fortissimo het eerste thema tegen aangehouden akkoorden van de koperblazers. Als contrast volgt direct het tweede thema in de vorm van een volkswijsje, dat steeds opnieuw in de houtblazers voorkomt. Na een herhaling van het eerste motief klinkt het derde thema als marsritme in het gehele orkest, waarna het noodlotsmotief — nu dubbel fortissimo — door alle blaasinstrumenten wordt verkondigd.
____________
Afbeeldingen
1. De gebroeders Rubinstein: Nikolaj (1835-1881) en Anton (1829-1894).
2. Pjotr Iljitsj Tsjajkovksi in zijn jonge jaren.

Negende Symfonie van Dmitri Sjostakovitsj door Wiener Phlharmoniker onder Leonard Bernstein

Herhaling
Op vrijdag 29 augustus, 's avonds vanaf 19:20 uur, presenteert de muziekzender Mezzo opnieuw de Negende Symfonie van Dmitri Sjostakovitsj, uitgevoerd door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Leonard Bernstein. Ruim twee maanden geleden heeft Mezzo dezelfde versie naar de huiskamerbeeldbuis verzonden, en voor die gelegenheid hebben we een kleine bijdrage op dit net aan dat gebeuren gewijd. In het artikel vindt u ook een link naar een uitgebreider artikel over achtergronden en inhoud van die Negende Symfonie.

Andere versie
Op zaterdag 30 augustus kunt u 's middags in de ZomerZaterdagMatinee van de NPS op Radio 4 ook nog een uitvoering horen van deze Sjostakovitsj-symfonie. Dat is dan in het kader van een programmareeks Rondom Sibelius, waarin diverse werken van tijdgenoten van deze Finse muzikale grootheid, die in het afgelopen Matinee-seizoen centraal stond, en wiens directe componerende tijdgenoten daarin eveneens werden betrokken.

zondag 24 augustus 2008

Johann Sebastian Bachs Johannes Passion heden tijdens de 51ste BBC Prom in Londens Albert Hall

De dag van Papa Bach
Op zondag 24 augustus zal in de Albert Hall te Londen vanaf 14:00 uur onze tijd een Bach-Dag worden gehouden met onder meer, tussen 17:00 en ongeveer 18:00 uur het vijftigste Prom-concert waarin Simon Preston het niet zo lang geleden geheel gerestaureerde, omvangrijke orgel zal bespelen: zeven orgelwerken van Papa Bach zullen die akoestisch zeer dankbare ruimte vullen. Dat concert is rechtstreeks te volgen op BBC Radio 3.
In de vroege avonduren, vanaf 20:00 uur (onze tijd) volgt het 51ste concert in de reeks BBC Proms, dat slechts uit één werk bestaat. Ook dat promconcert wordt rechtstreeks door BBC Radio 3 uitgezonden. Op BBC 4 television begint hetzelfde concert, in breedbeeld en met stereofonisch geluid, pas om 20:30 uur (onze tijd), en zal er nog een herhaling op dezelfde zender worden gepresenteerd in de nacht van zondag 24 op maandag 25 augustus, te beginnen om 02:40 uur.
John Eliot Gardiner dirigeert zowel het Monteverdi Choir alsook de English Baroque Soloists in de Johannes Passion, BWV 245,
gecomponeerd door Johann Sebastian Bach (1685-1750). Het is een opvallend werk om buiten de zogeheten stille of goede week — die periode van zeven dagen waarin Goede Vrijdag valt — uit te voeren, maar dat zou best eens een hele verademing kunnen blijken, aangezien reeds daarmee in ieder geval niet de geijkte, en veelal volkomen platgetreden, paden worden bewandeld.
Laat u vooral de in tien regels samengevatte opvattingen van dirigent Gardiner over dit monumentale Bach-werk, op de site van BBC Radio 3, niet ontgaan.
Het geheel heeft een duur van 116 minuten, zonder pauze.

* * * * *

Passionen, een nieuw muzikaal fenomeen
In de late middeleeuwen werden, in de stille week, diverse semi-dramatische uitvoeringen gegeven van Passionen, waarin de lijdensgeschiedenis van Christus wordt verhaald. Het was toen de gewoonte om de Latijnse tekst uit de officieel aanvaarde RK Vulgaat-Bijbel door drie priesters te laten voordragen. Een van hen, met een lage stem, stelde daarbij Jezus voor, de Evangelist werd belichaamd door een priester met een stem in het middenregister, waarnaast alle overige karakters werden uitgebeeld door de derde priester, die een hoge stem had. Later werd daar nog een koor aan toegevoegd, dat moest zorgen voor de weergave van de uitingen van de joodse menigte of van de discipelen van Jezus.

Voorzichtige aanpassingen
Na de Hervorming, van ongeveer 1550, werden de Passionen in de protestantse liturgie overgenomen. Een vriend van Martin Luther, de protestantse dichter en componist Johann Walt(h)er (1496-1570), schreef omstreeks het midden van de zestiende eeuw Duitse Passionen naar de evangelieën van Matthaeus en Johannes. Daarin vinden we onbegeleide recitatieven en eenvoudige koren. Anderen hebben deze vormen veelvldig overgenomen, en ruim een eeuw later schreef Heinrich Schütz (1585-1672) drie Passionen, waarin nog steeds geen instrumentale begeleiding voorkwam, en de solisten zich ook nog hebben beperkt tot eenvoludige recitatieven. Twintig jaar daarna heeft diezelfde componist zich echter in een ander religieus werk veel progressiever geuit door de woorden van Christus als arioso te laten voordragen, begeleid door strijkersklanken in Die sieben Worte Jesu Chrsti am Kreuz.
Een vernieuwing van geheel andere aard deed zich in 1663 voor in de Matthäuspassion van Johann Sebastiani (1622-1683). Hij onderbrak de bijbelteksten door Lutherse koralen. Tien jaar later werd dat voorbeeld gevolgd door Johann Thiele (1646-1724), waarna nog vele componisten hetzelfde zouden doen.

Omwenteling

Een ware omwenteling voltrok zich te Hamburg toen men daar overging tot veel theatralere versies van Passionen gng presenteren. Daarin werden de bijbelteksten vervangen door nieuw geschreven verzen, waarin de gebeurtenissen met betrekking tot de lijdensgeschiedenis met sterk emotionele nadruk werden verhaald. Dat zoiets in Hamburg gebeurde, is niet zo veronderlijk wanneer men bedenkt dat het muziekdrama in die stad in hoog aanzien stond. Dat was vooral het geval met de kunstvorm oper, zeker nadat er in 1677 een operahuis was gesticht.
In 1704 werd in deze Noordduitse Hanzestad een Passion opgevoerd van Reinhard Keiser (1674-1739), op teksten van Christian Hunold (1680-1721), die opereerde onder de naam Menantes. Naast de echte personen van het drama werden daarin tevens symbolische karakters ten tonele gevoerd, zoals de dochter van Zion, die later ook in Bachs Matthaeus Passion voorkomt.

Barthold Brockes
Veel succes oogstte een in 1712 uitgevoerde Passionstekst van een Hamburgs raadsheer genaamd Barthold Brockes (1680-1747). De tekst was aanmerkelijk minder progressief dan die
van Keisers Passion, en bestond voor het overgrote deel uit herdichtingen van bijbelcitaten, met daar tussenin koraalstrofen. In 1716 maakten Georg Friedrich Händel (1685-1759) en Georg Philipp Telemann (1681-1767) er gebruik van voor hun werken, twee jaar later zou Johann Mattheson (181-1764) hetzelfde doen. Zelfs Papa Bach ontleende teksten voor zijn Johannes Passion teksten aan Brockes' boek Der für die Sünde der Welt gemarterte und Sterbende Jesus.

Bachs Passionen
Sommige Bach-commentatoren zijn van mening dat de Thomascantor in totaal vijf Passionen zou hebben geschreven. Dat komt overigens wel overeen met het aantal jaargangen aan kerkcantates. Slechts twee van de vijf Passionen zijn ongeschonden bewaard gebleven: die naar het Evangelie van Matthaeus en die naar het Evangelie van Johannes. De muziek voor een Markus Passion is voor het merendeel verloren gegaan, en de Lukas Passion waarvan we ee autograaf uit Bachs Leipziger tijd hebben, is kwalitatief uiterst zwak. We mogen er dan ook wel van uitgaan dat Bach die compositie van een derderangs componist alleen maar heeft gekopieerd voor een uitvoering.

Over de vijfde Passion is al helemaal niets bekend, al bestaan er wel vermoedens. Zo meent Bach-kenner Philipp Spitta (1841-1894) dat er nog een passion op een tekst van Picander [1] uit 1725 moet zijn. Een andere onderzoeker met betrekking tot de muziek van Bach meent daarentegen dat die vijfde Passion eveneens is gebaseerd op het Matthaeus-Evangelie, maar qua structuur wel geheel anders moet zijn dan de ons bekende: die 'onbekende' Passion is slechts voor één koor.

Johann Sebastian Bach — Johannes Passion, BWV 245
De Johannes Passion werd voor het eerst uitgevoerd op Goede Vrijdag 1724. Op grond van onderzoek dat de Bach-kenner Arthur Mendel (1905-1979) heeft verricht, moeten we er echter van uitgaan dat dit opus uit Bachs periode in Weimar stamt — de jaren tussen 1706 en 1717. De tekst is voor het grootste gedeelte afkomstig uit de hoofdstukken 18 en 19 uit het Johannes-Evangelie, met uitzondering van enkele korte tussenstukken uit het Evangelie van Matthaeus. In grote lijnen hield Bach zich aan het inmiddels wijd en zijd verbreid van Brockes' libretto, al volgde hij niet alles klakkeloos na. Zo heeft hij afgezien van de berijmde parafrasenvan de bijbeltekst, en voegde hij zelf enkele gedeelten van de Johannes Passion van Christian Heinrich Postel (1658-1705) toe. In 1704 had Händel deze Postel-Passion reeds op muziek gezet. Volgens Friedrich Smend (1893-1980) moet Bach deze partituur hebben gekend, aangezien er ook in de muziek van Händels en Bachs Johannes Passion overeenkomsten aan te wijze vallen.
Het 'verhaal' wordt door de Evangelist — een tenor — voorgedragen in rectatieven, die door het continuo worden begeleid. Wat individuen te zeggen hebben — en dat geldt tevens voor Christus — is voorbehouden aan de solisten; het koor staat voor de volksmenigte. In ariosi en aria's klinken de individuele reacties op de voorgedragen gebeurtenissen.

Verschillende koren — dezelfde muziek
Het is opvallend dat Bach in de Johannes Passion meermaals dezelfde muziek heeft gebruikt voor verschillende volkskoren. Sommige daarvan klinken tweemaal, één ervan zelfs vijfmaal, zi het dan ook dat dit laatste koraal wel kleine varianten heeft (de nummers 3, 5, 25, 29 en 46). Een tijdlang zijn Bach-kenners ervan uitgegaan dat de componist dit zo had gedaan als gevolg van tijdgebrek vóór de eerste uitvoering. Maar als dat het geval zou zijn geweest, had Bach bij de revisie dit alsnog kunnen rechtzetten. In zijn boek Bach in Köthen wijst Friedrich Smend er op dat de herhalingen echter een noodzaak waren voor Bachs symmetrische concept. Eveneens van symmetrie getuigen de met regelmaat voorkomende afwisseling tussen tutti-koren en solo-recitiatieven, c.q. aria's.
In de sterk dramatische recitatieven vinden we ook een grandioze toonschildering van de menselijke gevoelens die aan bod komen. Zo zijn Petrus' tranen hoorbaar — in nummer 18 — als hij zijn Heer heeft verloochend. Ook nummer 48 — de basaria Eilt, ihr angefochtnen Seelen — is doortrokken van een sterke dramatiek. De solist wordt bij herhaling onderbroken door opgewonden uitroepen van het koor: Wohin?
Een tegenstuk daarbij vormt nummer 60, waarin de bas — Mein teurer Heiland — zich bij het koor voegt, dat een koraal in enkelvoudige harmonisering laat horen: Jesu, der du warst tot. De koralen, meest in eenvoudige, vierstemmige vorm, zijn van groto belang in deze Passin, doordat ze zorgen voor een sfeer van 'warmte' die verder in dit werk niet veel voorkomt.


Tweede versie
In de tweede versie van de Johannes Passion — die van 1725 — vormde een koor de afsluiting. Dit koor verplaatste Bach naar het einde van zijn 23ste Cantate, en in de Johannes Passion kwam het koraal Ach Herr, lass dein lieb Englein daarvoor in de plaats. Er werden voorts nog andere, min of meer ingrijpende, wijzigingen aangebracht, zoals de koraalbewerking die oorspronkelijk het openingsstuk vormde. Deze werd echter door Bach overgebracht naar de Matthaeus Passion en daar als afsluiting van het eerste gedeelte gebruikt. De aria, die oorspronkelijk op de plaats stond van wat nu als de nummers 31 en 31 geldt — een arioso met aansluitende aria —, is buiten de Passion geplaatst en leidt nu een zelfstandig leven als BWV 245c.
Al deze en nog andere, minder ingrijpende wijzigingen hebben ertoe bijgedragen dat het contrast tussen de gemartelde Christus enerzijds en de blijdschap als gevolg van diens offerdood anderzijds, sterker geaccentueerd wordt.
__________

[1]
Picander: pseudoniem van Christian Friedrich Henrci (1700-1764).
____________
Afbeeldingen
1. Dirigent Joohn Eliot Gardiner.
2. Componist Johann Sebastian Bach. Tekening van Jarko Aikens, Groningen, 1985. (Archief Heinz Wallisch.)
3. Katholieke versie uit de Vulgaat (in het Latijn) van het begin van het Evangelie van Johannes.
4. De componist Heinrich Schütz.
5. De componist Georg Philipp Telemann.
6. Bach-specialist en -biograaf Philipp Spitta.
7. Georg Friedrich Händel.
8. De Evangelist Johannes, zoals afgebeeld in de Printbybel A.D. 1698. Facsimile-herdruk door Uitgeverij Foresta te Groningen, medio jaren zeventig van de vorige eeuw.

donderdag 21 augustus 2008

Nogmaals Edgard Varèse, nu diens Amériques

49 ste BBC Prom 2008
Op zaterdag 23 augustus kunt u alweer — of nog steeds; het is maar hoe u het beziet — een BBC
Promconcert beluisteren: het gaat om het negenenveertigste van dit seizoen, dat ook weer wordt gegeven in de Albert Hall te Londen. Deze keer valt het concert niet alleen vanaf 19:30 uur (onze tijd) te beluisteren op BBC Radio 3, maar — vanaf 20:30 uur! — eveneens via BBC 2-televisie.
Via de radio zullen vier werken klinken, op de televisie drie, gevolgd door een terugblik op het optreden, verleden jaar tijdens de Proms, van het Simón Bolivar Youth Orchestra of Venezuela gedirigeerd door Gustavo Dudamel, dat na een fraai concert voor de toegiften een weerzinwekkend staaltje nationalisme ten beste gaf doordat alle musici een jack aantrokken met de vlag van hun land. Alleen: in de Albert Hall vinden ze dat natuurlijk allang prachtig, want ze blijven toch nog veelal Britannia rules the waves-luisteraars. Helaas.

Banaliteiten in overvloed
Immers, we hebben het wel meegemaakt tijdens een Last Night of the Proms in september, nog niet zo heel lang, maar zekeral wel weer een decennium, geleden dat een soliste die de partij in C.H.H. Parry's Jerusalem zong, na de laatste maat haar japon openknoopte en de Union Jack tevoorschijn toverde. Walgelijk! Stuitend, gruwelijk en zo meer. Maar ja, je krijgt, mede onder druk van dolgedraaide politici in ons eigen land ook steeds meer van dergelijke smakeloosheden: de toekomstige koning in een oranje broek te Beijing: niet alleen maar smakeloos — alsof dat niet erg genoeg is —, het is allemaal ook nog eens fantasieloos. Je zou je kunnen afvragen, welk van die beide aspecten het ergst is.
En, nu we het toch over smakeloosheid hebben: na het grandioze Amériques van Edgard Varèse worden de luisteraars nog getracteerd op twee grote, in banaliteit nauwelijks te overtreffen composities, die toch echt maar beter ten eeuwigen dage op een onvindbare plek hadden kunnen worden opgeborgen: Sergej Rachmaninovs Vierde Pianoconcert, nog weer erger dan de drie daaraan voorafgaande, en vervolgens de pijnlijk overbodige, van syncopen aan elkaar hangende, ellendige en meer dan stomvervelende Derde Symfonie (1944-46) van Aaron Copland (1900-1990) [1]. De radioluisteraar krijgt daarna nog van dezelfde componist de Fanfare for the Common Man (1942), ook al zo'n ongelooflijk flutstuk dat zijn sporen in het laatste deel van die Derde Symfonie heeft nagelaten.
Dat alles zal worden gespeeld door het Britse National Youth Orchestra onder
Antonio Pappano, een toprigent die je eigenlijk in het geheel niet in verband wilt brengen met zulke grenzeloze banaliteiten.

Zeer grote bezetting

In de jaren 1920-21 heeft Edgard Varèse in New York zijn Amériques gecomponeerd, waarvan de definitieve, gereviseerde, versie in 1929 te Parijs werd gerealiseerd. De eerste uitvoering werd twee avonden achtereen gegeven te Philadelphia, op 9 en 10 april 1926, en in New York nog eens op de 13de van diezelfde maand. Alle drie presentaties stonden onder leiding van Leopold Stokowski (1882-1977). De boven reeds aangehaalde, definitieve versie werd op 30 mei 1929 in Parijs gespeeld; dirigent was bij die gelegenheid Gaston Poulet (1892-1974), die vooral roem als uitzonderlijk violist had geoogst. Na die uitvoering is het werk tot 1965 niet meer gespeeld.
Die allereerste versie vereiste 142 uitvoerenden, de aangepaste kan het echter met ongeveer 125 doen. De orkestbezetting kan veelzijdig worden genoemd: een vijfvoudig bezette houtblazersgroep, waaronder, naast de gebruikelijke piccolo's en gewone fluiten, ook een altfluit is voorzien, in de hobogroep vinden we, benevens drie normale en een Engelse hoorn ook nog een heckelfoon [2]. De klarinetten daarentegen vertonen geen opvallende afwijkingen: één Es-klarinet, 3 Bes-klarinetten en een Basklarinet (ook in Bes), en bij de fagotten is evenmin iets spectaculairs voorzien: 3 gewone en twee contrafagotten.
Er zijn in totaal 21 koperblazers benodigd: 8 hoorns, 6 trompetten; en 5 trombones, waarvan 3 tenoren, 1 bas en 1 contrabas; alsmede 2 tuba's: 1 bas en 1 contrabas.
Verder heeft de componist 2 harpen voorgeschreven, en zes pauken waarvoor twee spelers zijn vereist, en daarnaast nog zestien andere slaginstrumenten, die door 8 uitvoerenden kunnen worden bediend: xylofoon, glockenspiel, celesta, roffeltrommel, ratel, tamboerijn, zweep, gong, triangel, grote trom, hangend bekken, castagnetten, klokken, bekkens, trommel en sirene.
Een strijkkwintet, ruim bezet, zoals dat in een groot orkest gebruikelijk is — veelal minimaal 60 instrumenten op basis van acht contrabassen, hetgeen betekent 16 eerste en 14 tweede violen, 12 alten, 10 celli en 8 bassen —, maar in dit geval zullen het er zo'n vijf meer zijn, aangezien er circa 125 instrumentalisten vereist zijn, en het totaal van de hierboven genoemde niet-strijkers komt op 60.
De compositie bestaat uit 535 maten, en heeft een duur van 22 à 23 minuten — Antonio Pappano doet er nog een minuut langer over —; de oorspronkelijke versie van acht jaar eerder duurde goed anderhalf keer zo lang: 35 minuten.
Het was de eerste compositie die Varèse na zijn overtocht naar Amerika voltooide, en de titel moest volgens de maker worden beschouwd als een symbool voor het nieuwe, voor ontdekkingen op aarde, in de ruimte, en niet in de laatste plaats in het persoonlijke leven van de mens.
__________

[1] Als je die Derde Copland-symfonie thuis beluistert, is dat een hele beproeving, tenzij je tegelijkertijd iets anders gaat doen. Als je het treft een live-uitvoering bij te wonen, is er echter sprake van een ernstige beproeving. Dat overkwam mij met een vriendin toen we het openingsconcert van het Holland Festival 1976 in de Haagse Houtrusthallen bezochten waar Leonard Bernstein (1918-1990) — die zich langdurig en heel nadrukkelijk voor de muziek van Copland heeft ingezet — met zijn (toen al net niet meer eigen) New York Philharmonic optrad, met Gershwin en dat dodelijk vermoeiende, platvloers-eclectische Copland-nummer. En ik steeds maar denken aan Alice Nahon: "Ik heb zo'n honger naar muziek", zittend aldaar op een houten klapstoel. Eenmaal weer buiten riep de vriendin, rillend, "Brrrr", maar niet doordat het toen was gaan regenen en de temperatuur nogal was gedaald.
[2] Een heckelfoon is een baritonhobo, vervaardigd van esdoornhout, met een lengte van 1.40 meter, die in 1904 werd geconstrueerd door Wilhelm Heckel (1856-1909). Het kleppensysteem lijkt op dat van de hobo, de vingerzetting is identiek. Het instrument werd voor het eerst gebruikt in de opera Salome (1903-05) van Richard Strauss (1864-1949), en daarna nog weer in diens opera Elektra (1906-08) en in (1911-15). Paul Hindemith (1895-1963) schreef in 1928 een Trio voor altviool, heckelfoon en piano.
Aangezien het instrument, dat heden ten dage bijna niet meer wordt gebouwd en mede daardoor min of meer in onbruik is geraakt, worden die oude heckelfoonpartijen meestal gespeeld door een sopraansaxofoon. De helderheid van toon van de heckelfoon maakt het instrument uitermate geschikt voor speciaal het hoge register.

Afbeeldingen
1. The Royal Albert Hall in Londen.
2. Dirigent Antonio Pappano.
3. De Franse violist en dirigent Gaston Poulet.
4. De massieve klankblok-kop van Edgard Varèse.
5. De Amerikaanse componist Aaron Copland.
6. De heckelfoon.

woensdag 20 augustus 2008

Mendelssohns Schotse symfonie op herhaling

Woensdagavond 20 augustus, tussen 23:20 uur en middernacht, is als laatste programma-onderdeel van de dag op de muziekzender Mezzo een herhaling te zien van de Derde Symfonie, de Schotse, van Felix Mendelssohn-Bartholdy. Bijzonderheden daarover zijn te vinden in een artikel dat we over deze compositie in deze uitvoering reeds hebben gepubliceerd in uw-en-onze eigenste Tempel der Toonkunst-kolom op woensdag 25 juni.
Qua informatie over diverse programma's op deze zender blijft het ongelooflijk zootje. Als je wilt weten wat er de bewuste dag na het concert door het orkest Anima Eterna onder Jos van Immerseel zal worden gegeven, blijft de bladzijde zwart tot 02:00 uur na middernacht, en dat staat onder AVOND (Soir). De wisseltruc — te gaan zoeken op de eerdere uitzending, die aanleiding gaf voor ons bovengenoemde artikel — werkt niet: ook dan blijft de bladzijde zwart. U mag zich derhalve ook helemaal niet verbazen als men bij Mezzo plotseling iets anders heeft verzonnen, zonder dit tijdig en duidelijk te vermelden.
Kortom, er moet nog heel veel worden verbeterd.

maandag 18 augustus 2008

Edgard Varèse, de componist en diens oeuvre — nog altijd pionier voor de muziek van morgen (1)

Tweemaal Varèse tijdens Londense Prom
Dinsdag 19 augustus, tussen 20:00 uur en 23:00 uur (onze tijd), geeft het BBC Scottish Orchestra onder leiding van Ilan Volkov in de Royal Albert Hall te Londen het vijfenveertigste concert in het kader van BBC Proms 2008. Op het programma staan zes werken, die we echter — ondanks al de onderlinge verschillen — alle als eigentijds kunnen kwalificeren. De twee laatste composities zijn beide aan de wereld toevertrouwd door de Fransman Edgard Varèse (1882-1965): Poème électronique(1958) en Déserts (1950-54).
Bepaald omvangrijk is het Varèse's oeuvre niet. Een goed dozijn vormt het wezen van al hetgeen hij heeft gepubliceerd.


Georganiseerd geluid
Een niet zelden gehoord 'verwijt' jegens de muziek van Edgard Varèse is dat het daarbij om 'massieve klankblokken' gaat, om 'cerebrale uitingen'. Dat mag in sommige gevallen zelfs juist zijn, doch dat blijft slechts een bescheiden deel van de werkelijkheid aangaande datgene wat de componist voor ogen stond en — aanvankelijk in zijn hoofd en vervolgens in levend(ig)e klanken — gestalte kreeg.
Zijn muziek is meer dan eens bestempeld als georganiseerd geluid, van een 'kaliber' dat voor de toehoorder af en toe zeer veeleisend kan zijn. Voor iemand die daarentegen intensief met muziek bezig is — en derhalve niet alleen maar uit is op ontspanning door muziek — mag dat echter geen criterium zijn, omdat goede muziek nu eenmaal onder alle omstandigheden participatie van de luisteraar vereist.

Schandalen
Edgard Varèse werd op 22 december 1882 geboren te Parijs. Hij studeerde bij onder anderen Vincent d'Indy (1851-1931) en Albert Roussel (1869-1937). In 1916 verliet hij Frankrijk, tien jaar later zou hij zich definitief in de Verenigde Staten vestigen. Enkele van zijn composities hebben schandalen veroorzaakt, en niet alleen bij de eerste uitvoering. Tegelijkertijd toonden ze echter aan dat Varèse een profetische pionier was.
In een tijdsbestek van vier decennia — voornamelijk tussen 1920 en 1960 — schreef hij veertien stukken, die zijn oeuvre nadrukkelijk kenmerken. Wat hij voordien had geschreven, had hij zelf vernietigd of was bij een brand verloren gegaan.
Zo'n vijfendertig jaar geleden zijn uit dat kleine doch zeer grootse oeuvre tien werken verschenen op geluidsdragers, uitgevoerd door het Columbia Symphony Orchestra onder leiding van Robert Craft. Binnen zeer korte tijd waren deze echter al niet meer verkijgbaar, en dat was niet het gevolg van grote belangstelling van de zijde der muziekliefhebbers, doch juist van het tegendeel. [1] Het was in die dagen enerzijds begrijpelijk dat een firma de magazijnen ruimt, maar het belang van een componist, wiens werken men weredkundig maakt, dient daar zorgvuldig tegenover te worden gesteld.

Poème électronique
Het Poème Électronique werd in 1958 door Varèse voltooid. Het betrof een opdrachtcompositie voor het Philips-paviljoen van de Brusselse Expo in dat jaar. Samen met de Griekse architect en componist Yannis Xenakis [2] zorgde Varèse ervoor dat dit gedicht — dat de mogelijkheden belichaamt welke de elektriciteit ons biedt — tot klinken kwam via geluidsbanden met wat de componist toen zelf als "organized sound" betitelde. Daarvoor maakte hij gebruik van 425 luidsprekers, met als resultaat een klankmassa, die is samengesteld uit piano-akkoorden, geluiden die door machines worden gemaakt, koren en 'verminkte' klanken van klokken.
Eén en ander werd aangevuld met tal van akoestische effecten, hetgeen leidde tot een 'ruimtelijke compositie', waarbi het lijkt of er 'geluidlichamen' door het vertrek zweven.
Tijdens die Brusselse presentatie, nu een halve eeuw geleden, zal het ongetwijfeld nog veel meer indruk hebben gemaakt dan via de groeven van een (nu ouderwetse) grammofoonplaat, die men in de eigen ruimte kan laten klinken. Voor sommigen zal het zeker een voordeel zijn geweest dat men thuis zelf de geluidssterkte kan regelen, hetgeen bij een 'live-uitvoering' nu eenmaal niet mogelijk is.
Dat organiseren van effecten was overigens niet nieuw of uniek binnen de ontwikkeling van de westerse muziek. De Amerikaan Charles Ives (1874-1954) was Varèse daarin voorgegaan, en na hem zijn er nog velen geweest die deze mogelijkheden — met meer of minder succes — hebben toegepast.

Déserts
De instrumentale gedeelten van Déserts ontstonden tussen medio 1950 en eind 1952. De interpolaties op magneetband werden gerealiseerd van begin 1953 tot eind 1954, waarna nog versies volgden in augustus 1960, april 1961 en een definitieve in augustus 1961. De première daarvan werd in aanwezigheid van de componist gegeven op 2 december 1954 te Parijs, onder leiding van Hermann Scherchen (1891-1966). Naast 2 fluiten, 2 klarinetten, 2 hoorns, 3 trompetten, 3 trombones en 2 tuba's is er een omvangrijke batterij slagwerk vereist van 47 instrumenten.
Voor de componist zijn 'déserts' niet alleen woestijnen in de zin van eindeloze vlakten zand, water of bergen, maar evenzeer onherbergzame gebieden in de menselijke geest. Zelf had Varèse naar alle waarschijnlijkheid enige tijd in een creatieve woestenij doorgebracht, want 15 jaar lang had hij gezwegen. Doch met Déserts presenteerde hij weer een meesterwerk, alleen van nog grotere diepgang dan tot op dat moment.
Déserts vormt een aanklacht tegen barbarij en gruweldaden [3], en tegelijkertijd wil het een hartekreet om communicatie zijn. De drie gedeelten die de instrumentale onderdelen aaneen moeten verbinden, bestaan uit geluiden, die zijn opgenomen in metaalgieterijen, zagerijen en fabrieken te Philadelphia.
Déserts mag worden gezien als Varèse's hoofdwerk.
__________
[1] Hetzelfde gebeurde niet al te lang daarna met een lp waarop drie Varèse-composities, door Pierre Boulez opgenomen voor dezelfde maatschappij (toen CBS), maar toch bleef CBS nieuwe platen met stukken van Edgard Varèse uitbrengen. Opnieuw onder leiding van Boulez verscheen er in 1984 een zevental stukken van, nadat kort tevoren een heruitgave van zes werken die in 1960 onder Robert Craft was uitgebracht, op hetzelfde label.

[2] De in Roemenië geboren Griekse componist Yannis Xenakis (1922-2001), die zich tot Fransman had laten naturaliseren, was voor het vak architectuur onder meer student van de wereldvermaarde Le Corbusier (1887-1965).

[3] Gezien de ontwikkelingen van de afgelopen tien dagen met betrekking tot de krijgshandelingen tussen de Davidsstaat Georgië en de goliath Rusland, had deze compositie nauwelijks op een beter tijdstip — één dag na de officiële terugtrekking van de Russische troepen — geprogrammeerd kunnen worden.
____________
Afbeeldingen
1. Edgard Varèse in 1910.
2. Dirigent Robert Craft, geboren in 1923.
3. Componist/architect Yannis Xenakis (1922-2001).
4. Atomium, het pronkstuk van de Brusselse Wereldtentoonstelling van 1958.
5. Dirigent Hermann Scherchen (1891-1966).

zondag 17 augustus 2008

Vierenveertigste BBC Prom vanuit de Albert Hall met zeer gevarieerd programma uit drie eeuwen

Elliot Carter
Maandag 18 augustus zendt BBC Radio 3, tussen 20:30 uur (onze tijd) en 22:55 uur, opnieuw het 44ste concert uit in het kader van de reeks BBC Proms 2008, in de Londense Albert Hall. Op het programma staan drie composities, alle van totaal uiteenlopende aard en tegelijkertijd uit zeer verschillende perioden van de geschiedenis der westerse klassieke muziek.
Het concert wordt gopend met een compositie van de in december 1908 geboren Amerikaan Elliot Carter, die over een paar maanden zijn eeuw hoopt vol te maken. Het van hem uit te voeren werk draagt de titel Soundings, geschreven voor piano en orkest, in 2005. Pianist is Nicolas Hodges, die samen met het BBC Scottish Orchestra onder leiding van Ilan Volkov de Britse première van deze toen 97-jarige musicmaster zal geven.

Sergej Prokofjev
Het tweede werk dat door hetzelfde orkest met die dirigent zal worden gespeeld, maar nu met solistische medewerking van de cellist Alban Gerhardt, is het Symfonisch Concert voor cello en orkest in e-kleine terts, opus 125, van de Russische componist Sergej Prokofjev (1891-1953), dat deze tijdens de allerlaatste jaren van zijn leven, in de periode 1950-1952 heeft gerealiseerd. Het stuk is een bewerking van zijn eerdere Celloconcert in e-klein, opus 58 uit de jaren 1934-38. De laatste versie werd speciaal geschreven voor Mstislav Rostropovitsj, die meende dat er niemand anders zo'n prachtstuk voor zijn instrument had gecomponeerd.

Beethoven: Pastorale
Na de pauze speelt hetzelfde muziekgezelschap, voor een auditorium van zo'n vijfduizend mensen, de Zesde Symfonie van Ludwig van Beethoven. Veel informatie over deze compositie is te vinden in een apart artikel dat op onze zustersite Cultuur in Groningen en omgeving te vinden is op woensdag 28 mei van dit jaar.
____________
Afbeeldingen
1. De Amerikaanse componist Elliot Carter.
2. De dirigent van het BBC Scottisch Orchestra: Ilan Volkov.

vrijdag 15 augustus 2008

Händels oratorium Belshazzar zaterdagavond tijdens BBC Proms in Albert Hall op BBC Radio 3

Dramatisch bijbelverhaal
Zaterdag 16 augustus zendt BBC Radio 3 — in het kader van de zomerreeks Promconcerten 2008 — tussen 19:30 uur en 23:00 uur, George Frederick Händels oratorium Belshazzar uit. Het Orchestra of the Age of Enlightment zal worden gedirigeerd door Charles Mackerras.
Een uitgebreid artikel over dit zeer dramatische oratorium kunt u vinden op deze site, opgenomen op woensdag 23 juli.

maandag 4 augustus 2008

Joodse invloeden in de Amerikaanse muziekcultuur

Twee uitzendingen
Op 4 augustus, om 23:50 begint op Arte-televisie de documentaire Vom Schtetl zum Broadway, een film over de invloeden van Joodse muzikale tradities, met name uit Rusland en elders in Oost-Europa op de Amerikaanse muziekcultuur. Bij confrontatie met de bekendste figuren uit de periode voor de Tweede Wereldoorlog in de VS — zoals George Gershwin, Benny Goodman en de Marx Brothers — wil het besef toch nog wel eens even aan de oppervlakte komen drijven dat dezen allemaal uit immigratiefamilies stamden, en zij maken dan ook deel uit van de talrijke families uit bovengenoemde delen van de wereld, die hun heil in dat verre Amerika hebben gezocht.
De documentaire — die in 2005 als Frans-Amerikaanse coproductie werd gerealiseerd door cineaste Fabienne Rousso-Lenoir, als bijdrage van de Franse tak van Arte-televisie — zal worden uitgezonden, volgt de muziektradities in vooral Rusland en andere delen van Oost-Europa en toont archiefbeelden uit de periode van 1896 tot 1940. Daarmee worden feiten gepostuleerd die nog geheel onbekend, dan wel waarvan slechts een kleine groep kennis had, omtrent de invloeden die deze immigrantenmuziek op de Amerikaanse muziekcultuur heeft uitgeoefend en daarmee een blijvend element in de algemene muziekgeschiedenis van de Verenigde Staten is geworden.
De fdocumentaire, die een duur heeft van 56 minuten, zal aanstaande zondag 10 augustus om 06:00 uur in de ochtend worden herhaald.
____________
Afbeeldingen
1. De componist George Gershwin (1898-1937), gefotografeerd in zijn jaar van heengaan.
2. Filmbeeld uit de documentaire film (© Arte France).

zaterdag 2 augustus 2008

Interview met de negentigjarige Arthur Rubinstein uit 1977 — zaterdagmiddag op Mezzo-televisie

Een man met humor
Mezzo-televisie presenteert op zaterdag 2 augustus, 's middags tussen 13:00 uur en 13:30 uur, een interview dat in 1977 werd gehouden toen de pianist Arthur Rubinstein 90 jaar oud was. Niet zo heel lang daarna werd in het Concertgebouw in Amsterdam een beeldje van hem onthuld in het bijzijn van deze bijzondere pianist. Rubinstein kon toen niet meer zelfstandig lopen en werd door twee krachtige heren in de eigen invalidenstoel gedragen.
"I feel like a king," zei hij toen breed stralend. Op 20 december 1982 is Arthur Rubinstein overleden. Hij was toen bijna 96 jaar.
Hoewel hij al op zijn derde jaar begon met pianospelen, was later alom bekend dat hij een hekel had aan repeteren. In zijn voordeel daarbij werkte dat hij met zo'n intens autonome flair de intensiteit van de muziek wist te presenteren dat men niet hoorde dat ook een uitzonderlijke pianoreus wel eens de toets missloeg. Nog een opvallend detail was zijn afwijzing van de werken voor piano en orkest van de Amerikaan George Gershwin. Rubinstein vond dat je de muziek in twee categorieën kon indelen: goede en slechte. Het hoeft hier geen betoog in welke categorie hij Gershwin wenste in te delen. Extra opvallend voor iemand die dat vele extreem pijnlijk-banale symfonische binnen het oeuvre van Sergej Rachmaninov — de Concerten en de Variaties — wel wilde uitvoeren.
Een andere, positeve anekdote over Rubinstein is, dat hij weigerde ooit op te treden met dirigent Herbert von Karajan vanwege diens houding tijdens de Tweede Wereldoorlog. Karajan vond het echter zo belangrijk dat deze hem via agenten zou hebben laten weten dat Rubinstein qua honorarium mocht verlangen wat hij maar wilde: een ton, twee ton. Het tekende Karajan nogmaals ten kwade — maar wie kan zulks verbazen? — en Rubinstein ten goede dat het niet tot een optreden van deze antipoden is gekomen.
____________
Afbeelding: Arthur Rubinstein. Foto door Carl van Vechten uit 1937.