zondag 25 mei 2008

De Britse kosmopoliet Frederick Delius is vijf dagen achtereen Composer of the week op BBC Radio 3

Vijf keer een heel uur
Maandag 26 tot en met vrijdag 30 mei is de Engelse muziekmeester Frederick Delius tussen 13:00 uur en 14:00 uur en steeds opnieuw tijdens ezelfde avond in de herhaling tussen 21:45 uur en 22:45 uur Composer of the Week. Reeds eerder is deze componist in diezelfde hoedanigheid voorgesteld in Neerlands tegenhanger van deze programmareeks bij de Vara op Radio 4, doch daar wordt gedurende de vijf zelfde weekdagen steeds een half uur aan de muziek van de protagonist besteed en is er hooguit een herhaling in de wat slappere tijden, maar niet zoals dat op Radio 3 van de BBC het geval is. Dat heeft vanzelfsprekend te maken met het enorme verschil in luisterdichtheid, die samenhangt met het relatief kleine aantal mensen dat Nederlandse programma's via de ether kan volgenen enerzijds en aan de andere kant het wereldwijde publiek dat Engelstalige uitzendingen kan volgen.


Muzikale tradities

Dijkwijls kan men een componist, op basis van het karakter van zijn werken, indelen bij een natie of een streek. In de meeste gevallen zijn er nationale elementen te vinden in de muziek die hij heeft geschreven. Of het nu gaat om traditionalistische tendensen in het oeuvre van Béla Bartók, Zoltán Kodály of Leoš Janaček, of om de traditioneel-klassieke stijl van Johannes Brahms, aan de hand van de muziek is het meestal tamelijk snel mogelijk, zo iemand te plaatsen in het kader van zijn herkomst. Dat geldt in even sterke mate voor componisten van latere perioden dan de bovengenoemde. Vooral Debussy is al snel in te delen bij het Franse impressionisme, Grieg en Nielsen zijn zeer duidelijke voorbeelden van de Scandinaviërs. In Engeland, waar de hang naar traditie (bij tijd en wijle al te) hoog in het vaandel staat, zijn 'zuiver Britse' componisten als Edward Elgar en Ralph Vaughan Williams dan ook zeer geliefd. Dat geldt echter in veel mindere mate voor de in 1862 te Bradford (Yorkshire) geboren Frederick Delius. Evenals Elgar overleed Delius in 1934, en met hun verscheiden is er een definitief einde gekomen aan de romantische traditie in het Engelse componeren.

Jonge jaren
Frederick Delius was het vierde kind (van twaalf) in een gezin van een uit Duitsland afkomstige wolindustrieel die het zeer voor de wind ging, en op grond daarvan ook in staat was als mecenas op te treden. Aan vader Julius Delius was het te danken dat het befaamde Hallé Orchestra voor het eerst in Bradfords nieuwe St. George's Hall optrad, en hij was mede verantwoordelijk voor de oprichting van een serie abonnementsconcerten, die een lang leven beschoren zou zijn.
Vanaf zijn zevende jaar kreeg de Jonge Fritz — zoals hij zich tot zijn veertigste jaar zou blijven noemen — vioolles van één van de leden van het Hallé Orchestra. Daarnaast speelde hij piano op het gehoor, zonder dat hij daarvoor speciaal les kreeg. Zelf verzon hij amusante stukjes, zeer tot genoegen van familie en vrienden.
Vader Delius, die zich als een huistiran gedroeg, stond weliswaar nadrukkelijk positief tegenover de muziek als fenomeen, tegelijkertijd was hij van mening dat 'de muziek' nimmer als beroep kon worden gekozen door een heer van stand, een mening die in de Engelse middenklasse van die tijd nogal opgeld deed. Fritz' oudere broer Ernest was dan ook al naar Nieuw-Zeeland afgeschoven om daar een schapenfarm te runnen, om daarmee te voorkomen dat hij als cellist in een orkest zou gaan spelen. Toch besefte vader Delius de kwaliteiten van Fritz, die in het huiselijke strijkkwartet de tweede viool speelde. Over het antwoord op de vraag, wie daar de eerste vioolpartij voor zijn rekening nam, hoeft niemand lang na te denken. Men speelde kwartetten van Haydn, Mozart en Beethoven. En wanneer beroemdheden in Bradford kwamen optreden, werden die gewoonlijk ook nog gecontracteerd om in de salon van huize Delius te spelen. Bij één van die gelegenheden werd de jonge Fritz naar voren gehaald om van gedachten te wisselen met twee uitzonderlijke musici van die tijd: de violist Joseph Joachim (1831-1907) en de cellist Alfredo Piatti (1822-1901). Later werd verhaald dat deze beiden zeer lovend over de jonge Delius hadden gesproken, maar dat dit geen indruk op de huistriran had gemaakt. In dat stadium was de kwestie van componeren als carrière voor Fritz ook nog niet aan de orde geweest.

Natuurliefde
De jonge Delius hield van de natuur: tijden kon hij dolen in de moerassige streken in de buurt. Bij voorkeur alleen, als dat even kon, maar toch ook dikwijls met zijn jongere broer Max. Daar, in de stilte, kwam langzaam het besef dat hij iets met zijn leven wilde gaan doen dat de moeite waard zou blijken, al wist hij nog niet precies wat het zou moeten worden. Later vertelde Delius eens dat hij ook op school geen diepe indruk had gemaakt en dat dat niet zo verbazingwekkend was, omdat hij alle schoolvakken had verafschuwd, met uitzondering van aardrijkskunde en vreemde talen. Hij haatte Bradford met zijn provinciale elementen, omdat het allemaal haaks stond op datgene wat hij van het leven verlangde.

Isolement
Na zijn schoolopleiding ging Fritz, zeer tegen zijn zin, in de leer als wolhandelaar, eerst in Bradford, daarna in Chemnitz in het Duitse Saksen. Hij bleek zich echter niet te kunnen aanpassen, en zo werden zijn buitenlandse reizen, als vertegenwoordiger van zijn vader, veel meer ondernemingen voor eigen genoegen, hetgeen op niet al te lange termijn resulteerde in ontslag. Toen Delius vervolgens aan zijn vader vroeg in te stemmen met een gedegen vakopleiding in de muziek, bleef deze onverbiddelijk, en dat dreef junior in een isolement. Steeds sterker ging hij het gemis van de muziek voelen, mede doordat er niemand was tot wie hij zich kon wenden voor advies. Hij wilde, hoe dan ook, weg uit Bradford. Het grootste probleem was om een zodanig bestaan te kunnen realiseren dat hem in staat zou stellen veel tijd aan studeren te besteden. Uiteindelijk kwam hij op het idee om in Florida sinaasappelen te gaan kweken. Hij slaagde er zelfs in zijn vader te laten instemmen met zijn voornemen om samen met Charles Douglas, een vriend uit zijn schooltijd, naar Florida te vertrekken om daar te gaan werken. Vader Delius gaf zijn advocaat de opdracht, een passende plek in Forida te zoeken. In maart 1884 vertrokken Charles en Fritz per schip uit Liverpool naar het verre Amerika.

Egocentrisme
In Florida kwam er niet veel van het werk waarvoor hij er was gekomen. Hij raakte als eerste zeer onder de indruk van de directe omgeving, op een manier zoals dat eerder het geval was geweest toen hij vanuit Saksen naar Noorwegen was gereisd. In Florida kwam hij in aanraking met een volstrekt nieuw fenomeen: de muziek van de negers. Deze vormde een welkome aanvulling op het vioolspel dat hij weliswaar met grote regelmaat beoefende, maar allerminst voldoende voor hem was.
Een tijdlang liepen de zaken redelijk goed. Delius en zijn vriend deden hun eigen huishouding en leerden de kneepjes van het vak van sinaasappelplanter van een neger, die als opzichter over de plantage fungeerde. Charles Douglas ergerde zich regelmatig aan het egocentrisme van vriend Fritz, die volkomen gefascineerd bleef door de muziek. Wat hij via zijn innerlijk oor hoorde, scheef hij op. Daarbij kwam de melodische vorm wel goed naar voren, maar door het ontbreken van een piano was het niet mogelijk de harmonische achtergrond te definiëren. Dit directe 'gebrek' vergrootte Delius' rusteloosheid alleen maar, en dat was wederom niet bepaald bevorderlijk voor de onderlinge relatie met Douglas. Toch kwam de breuk nog sneller dan de beiden verwachtten. Charles Douglas werd ernstig ziek en men vreesde voor malaria. Delius vertrok derhalve per stoomboot vanuit een naburige plaats, met de bedoeling 's avonds met medicamenten uit Jacksonville terug te keren. Doordat daar niet direct een arts beschikbaar was, vergat Fritz zijn zieke vriend, en ging hij op zoek naar een muziekwinkel om daar een piano te kopen of te huren.

Piano en orgel
Toen hij eenmaal had gevonden wat hij zocht, speelde hij onophoudelijk akkoorden op zijn intuïtieve manier, en dat trok de aandacht van een voorbijganger, die in zijn nieuwsgierigheid eveneens de muziekhandel binnenstapte. Die man was Thomas Ward, organist van de kerk van de Onbevlekte Ontvangenis, die om gezondheidsredenen zijn post in Brooklyn had verlaten. Tussen de beide mannen klikte het dadelijk, en tijdens een gezamenlijke maaltijd bleek al snel dat Ward beschikte over de technische kennis waarnaar Delius al zo lang had gezocht.
Bij terugkeer op de plantage, drie dagen later, bleek dat Charles Doglas inmiddels medische hulp had gekregen en al bijna was hersteld. Vanaf dat moment raakte alles in een stroomversnelling: Charles Douglas vertrok en Thomas Ward kwam op de plantage wonen. De toch wel wat conservatieve organist wist aanvankelijk niet helemaal wat hij met zijn leerling precies moest beginnen, maar al snel begreep hij dat Delius veel meer in zich had dan oppervlakkig was gebleken. Daarom liet hj hem maar experimenteren en bekommerde hij zich minder om de traditionele technieken. Dat ging een half jaar zo, maar toen vertrok deze weer naar Jacksonville, en Fritz bleef alleen met een bediende op de plantage achter.
Later vertelde Delius dat dit een beslissende fase in zijn leven was geworden: 'Van toen af wilde ik componist worden.'

Gelukkige wending
Door toeval kwam Delius in aanaking met Jutta Mordt, een van oorsprong Noorse zangeres, die al een hele tijd met haar Engelse echtgenoot in de buurt woonde. Zij bracht Delius in contact met de muziek van Edvard Grieg, en die maakte diepe indruk. Daarop begon hij zelf muziek te schrijven: diverse liederen en kleine pianostukken. Het liefst wilde hij naar Leipzig reizen om daar aan het conservatorium te gaan studeren, maar hij was nog steeds financieel afhankelijk van zijn vader en kon dus de plantage niet verlaten, ook al interesseerden de sinaasappelen hem volstrekt niet.
Het geluk zou hem echter gunstig gezind blijken: op een dag stond broer Ernest uit Nieuw-Zeeland voor zijn neus. Die was inmiddels uitgegekeken op het werk op de schapenfarm en kwam daarom maar eens in Florida kijken of daar eventueel iets voor hem te doen viel. Al snel werden de beide broers het eens, en Fritz vertrok van de plantage om, in etappes, naar het ouderlijk huis in Engeland af te reizen. Daar wilde hij een laatste poging doen zijn vader te vermurwen.
Voordat hij echter in de zomer van 1886 in Engeland terugkeerde, had hij nog in zijn onderhoud kunnen voorzien door muzieklessen. Aanvankelijk had hij daarmee weinig succes gehad en had toen maar een tijdje als tenor in de Synagoge van Jacksonville gezongen, en daarna was hij nog een poosje als organist werkzaam geweest, al was dat laatste, vooral in verband met het Pedaal van de Koningin der instrumenten, hem heel zwaar gevallen. In aansluiting daarop was gebleken dat hij meer succes wist te boeken met muzieklessen. Dat laatste maakte toch indruk op Delius senior, en daarom stond hij Fritz een jaar studie in Leipzig toe. Maar wel onder de voorwaarde dat hij daarna naar Amerika zou terugkeren.

Grieg en Sinding
Eenmaal in Leipzig leerde Delius al snel Edvard Grieg (1843-1907) en diens landgenoot Christian Sinding (1856-1941) kennen. Grieg genoot in 1886 reeds bekendheid als pianovirtuoos (van vooral zijn eigen Concert in a) en voorts als dirigent in eigen land. Sinding had zijn studie ook al afgesloten en was inmiddels befaamd om de interpretatie van zijn eigen sprankelende pianowerken.
De studie aan het conservatorium was Delius veel te formeel: wat hij daar moest leren, versterkte alleen maar zijn antipathie jegens de klassieke grootheden. Eén ding was voor hem echter wél duidelijk: het ware muziekleven speelde zich buiten het conservatorium af!
(1860-1911) en En wat dat laatste betreft had Delius een geweldige tijd: Gustav MahlerArtur Nikisch (1855-1922) dirigeerden in de Opera, waar onder meer Tristan und Isolde en andere Wagner-stukken werden opgevoerd. Delius hield daar slapeloze nachten aan over, evenals aan de discussies met Johannes Brahms (1833-1897) en Pjotr Ijitsj Tsjajkovksi (1840-1893), nadat die eigen werken in het Konzerthaus hadden gedirigeerd. Grieg was er inmiddels in geslaagd vader Delius over te halen zijn zoon nog een jaar te laten studeren en hem toe te staan die tijd te gebruiken voor componeren. Wel werd overeengekomen dat hij die periode in Europa zou doorbrengen, maar Delius bleef zijn eigen innerlijke stem volgen, en in 1888 legde hij de laatste hand aan zijn orkestsuite Florida.

Parijs
Een oom zou zorgen dat Delius over passende woonruimte in de Franse hoofdstad zou kunnen beschikken nadat hij de zomervakantie in de Noorse bergen had doorgebracht, samen met Grieg en Sinding. Parijs beviel hem aardig wat beter dan Londen, maar hij kon er tamelijk slecht werken, evenals de meeste van zijn vrienden, die ook allen hun inspiratie buiten de stad opdeden. Opvallend was dat de vriendenkring van de componist voor het overgrote deel bestond uit schilders (o.a. Paul Gauguin), schrijvers en dichters, waarvan velen uit Scandinavië stamden. De karige toelage van zijn vader stelde hem nauwelijks in staat om enigermate fatsoenlijk te leven, maar ook in dat opzicht was oom Thedore behulpzaam. Delius ging weliswaar weer componeren, maar het zou nog een hele tijd duren voordat hij zijn draai in dat werk definitief had gevonden.

Vriendinnen
In januari 1896 ontmoette Delius de Duitse Jelka Rosen, die in Parijs schilderkunst studeerde. Hoewel het van haar kant liefde op het eerste gezicht was, bleef hij ook nog met veel andere vriendinnen omgaan. Wel maakte hij urenlange wandelingen met Jelka in de vrije natuur en speelde hij haar al zijn nieuwe werken voor. In de zomermaanden verbleef Jelka steeds te Grez-sur-Loing, een dorpje in de buurt van Fontainebleau, een veertig kilometer ten zuiden van Parijs. Toen Delius haar daar een keer bezocht, zei hij opgetogen: 'Jelka, hier zou ik kunnen werken!'
Omstreeks kerstmis van datzelfde jaar vertelde hij Jelka van zijn plotse plannen om weer enkele maanden naar Florida te gaan; deze keer om er tabak te verbouwen, omdat het met de sinaasappelen was misgegaan. Door allerlei verwikkelingen moest Jelka plotseling een besluit nemen over de eventuele aankoop van het zomerverblijf. Uiteindelijk slaagde ze daarin, met financiële hulp van haar moeder, en samen met haar vriendin Ida Gerhardi ? eveneens schilderes ? ging ze er wonen. Eind 1897 keerde Delius terug uit Florida en nam hij zijn intrek bij Jelka. Gedurende de rest van de daarop volgende zomer werkte hij aan de derde akte van zijn opera Koanga en aan zijn symfonisch gedicht Over the Hills and Far Away.

Huwelijk
Nog in hetzelfde jaar traden Jelka Rosen en Frederick Delius in het huwelijk, en gedurende de rest van zijn leven wijdde zij zich geheel aan de belangen van haar man. Tot aan Delius' verscheiden bleven ze in Grez-sur-Loing wonen, waar de componist een zeer teruggetrokken bestaan leidde. Zijn allereerste indruk, dat hij daar goed zou kunnen werken, bleek juist. De belangrijkste composities uit zijn oeuvre zijn daar ontstaan. Het emotionele effect dat de natuur op Delius had, vond zijn directe weerslag in zijn manier van schrijven. De titels van een aantal werken spreken op dat punt duidelijke taal: Songs of Sunset (1906/07), In a Summer Garden (1908), Summer Nigts on the River (1911), A Song of the High Hills (1911/12).

Kosmopoliet
Als gevolg van het feit dat Delius veel van de wereld had gezien en overal wat van had 'meegenomen', was hij een echte kosmopoliet geworden, en mede daardoor is zijn muziek veel minder Engels dan die van zijn landgenoten uit dezelfde periode. Naast de veelzijdigheid in muzikale achtergronden valt in zijn oeuvre al vrij snel de brede literaire belangstelling op. Van veel verschillende auteurs gebruikte Delius teksten voor composties, zoals een gedicht van de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900): O Mensch! Gib acht! [1] in A Mass of Life (1940/45), een tekst die componist rRichard Strauss (1864-1949) eveneens gebruikte als basis voor een deel in Also sprach Zarathustra (1896):

O Mensch! Gib acht!
Was spricht die tiefe Mitternacht?
"Ich schlief, ich schlief –,
Aus tiefem Traum bin ich erwacht: –
Die Welt ist tief,
Und tiefer als der Tag gedacht.
Tief ist ihr Weh –,
Lust – tiefer noch als Herzeleid:
Weh spricht: Vergeh!
Doch alle Lust wll Ewigkeit –,
– will tiefe, tiefe Ewigkeit!"

Gezongen door een alt of mezzo, komt deze tekst voor in het derde deel van Mahlers Derde Symfonie (1895). Ook van de Amerikaan Walt Whitman (1819-1892) integreerde Delius teksten in Sea Drift (1903) en in de Songs of Farewell (1931). In het werk van de Deen Jens Peter Jacobsen (1847-1885) vond Delius inspiratie voor An Arabesque (1911), en ook het oeuvre van de Noor Henrik Ibsen (1828-1906) fascineerde hem, evenals dat van de Zwitser Gottfried Keller (1819-1890), wiens beroemdste novelle, uit 1856, [2] hij op muziek heeft gezet: A Village Romeo and Juliet (1900/01).

Sensuele schoonheid
De werken uit de periode waarin Delius op zijn artistieke hoogtepunt was, tussen 1899 en 1916, zijn het meest representatief voor zijn geheel eigen stijl, die wordt gekenmerkt door een sensuele schoonheid en een uitzonderlijke originaliteit qua thematiek en ritmiek. Daarbij is er sprake van een heel bijzondere variëteit, doordat Delius die methoden in iedere compositie op een andere wijze heeft toegepast.
Voor de meeste Engelsen was Delius' muziek teveel beïnvloed door Wagner, voor veel Duitsers daarentegen te zeer Frans-impressionistisch, ook al moet gezegd dat zijn muziek juist daar — vóór en nog een tijdje ná de eerste Wereldoorlog — nog het meest werd uitgevoerd.
In 1899 was er in Londen een concert georganiseerd met werken van Delius, maar de componist moest wel zelf voor de kosten opkomen. In technisch opzicht heeft hij er echter veel van geleerd.

Thomas Beecham
Pas door het verschijnen van Thomas Beecham (1879-1961) op het toneel van de Engelse muziek kreeg Delius een redelijke kans in zijn geboorteland. Onvermoeibaar zetteThomas Beecham deze dirigent zich gedurende een halve eeuw in voor Delius' werken, zelfs wel eens wat overijverig, doordat hij ook die stukken verdedigde, welke door de componist zelf reeds waren afgekeurd, zoals diens vroege Pianoconcert (1897). In 1929 organiseerde Thomas Beecham zelfs een festival dat geheel was gewijd aan de muziek van Delius. De componist zelf woonde de festiviteiten weliswaar bij, maar verkeerde reeds in een vergevorderd stadium van zijn slepende ziekte: paralyse en een toenemende blindheid als gevolg van een in de jaren negentig opgelopen syfillis.

Ondersteuning
Naast de onschatbare hulp, die Delius van zijn vrouw Jelka en van de componist Percy Grainger (1882-1961) had ontvangen — de laatste had ervoor gezorgd dat de toneelmuziek voor Hassan van James Elroy Flecker (1884-1915) in 1923 gereed kwam —, kon hij zijn compositorische arbeid in 1928 hervatten, doordat de jonge Engelsman Eric Fenby (1906-1997) zijn diensten als amanuensis aanbood. Evenals Philip Heseltine (1894-1930) beter bekend onder het pseudoniem Peter Warlock, als componist van de zeer populaire Capriol Suite uit 1926/28) in 1923, Arthur Hutchings (1906-1989) in 1948, en Thomas Beecham in 1959, alsmede Christopher Palmer (1946-1995) in 1976, schreef Eric Fenby tweemaal een boek over Frederick Delius, het eerste in 1936, het andere in 1971.

Kwaliteit
Delius heeft slechts twee avondvullende stukken geschreven: A Mass of Life en het lyrische drama A Village Romeo and Juliet. De rest bestaat uit composities van 'gemiddelde' lengte, die stuk voor stuk het best tot hun recht komen wanneer ze op een normaal concertprogramma worden goptenomen temidden van andere werken van vroeger en heden. Door het romantisch-impressionistische karakter van Delius' muziek is er dikwijls misbruik van gemaakt voor commerciële doeleinden. De kwaliteit van zijn oeuvre heeft daar echter geenszins onder geleden, en dat zegt ook iets over het niveau.
Frederick Delius stierf op 10 juni 1934 in zijn Franse woonplaats Grez-sur-Loing.

__________
[1] Friedrich Nietzsche: Gedichte. Mit einem Nachwort herausgegeben von Jost Hermand. 144 pag., kleine paperback, Reclams Universal Bibliothek 7117; Stuttgart, Philipp Reclam jun., ISBN 3-15-007117-8. Prijs in Duitsland € 3,60.
[2] Gottfried Keller: Romeo und Julia auf dem Dorfe. Kleine paperback (Originalausgabe in de dtv-reeks Bibliothek der Erstausgaben). München, Deutscher Taschenbuch Verlag, ISBN 3-423-02637-5. Prijs in Duitsland € 4,—.
Bij Die Weisse Rose in Amsterdam worden Duitse boeken voor de door de uitgever vastgestelde prijs geleverd.

Geen opmerkingen: