zondag 18 mei 2008

Jean Sibelius' Derde Symfonie in de nacht van 19 op 20 mei in NPS Klassiek via Nederland 2-televisie

Opname uit mei 2007
In de vroege nacht van maandag 19 op dinsdag 20 mei, te beginnen om 00:15 uur, zal via Nederland 2 — in het programma NPS Klassiek — de Derde Symfonie van Jean Sibelius, uit 1907,
worden uitgevoerd door de Radio Kamer Filharmonie onder leiding van de Brit Kenneth Montgomery. Het gaat hier om de opname van een concert, dat in het Amsterdamse Concertgebouw werd gegeven in het kader van de reeks ZaterdagMatinee op 18 mei 2007. In die dagen was het immers een halve eeuw geleden dat Jean Sibelius op hoge leeftijd was overleden, en — mede doordat Nederland, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, in wezen nooit een Sibelius liefhebbend land is geworden — heeft de NPS in het kader van de hierboven genoemde programmareeks niet alleen tien concerten aan deze grote Fin gewijd, maar daarnaast ook nog een symposium over Sibelius georganiseerd.
Vaak is het deze Scandinaviër verweten dat hij al te conservatief was in zijn manier van componeren, dat hij niet in staat bleek de traditie enigszins los te laten, zoals zijn Weense
tijdgenoot Arnold Schönberg (1874-1951) dat deed. Collega-musici en sommige critici waren evenmin dol op de muziek van Jean Sibelius. Igor Stravinski (1882-1971) vond het niet nodig zelfs maar een gedachte aan de Finse componist te wijden, en de Duitse cultuurcriticus Theodor W. Adorno (1903-1966), die zelf ook componeerde, vond het maar niks dat die noten schrijvende Fin zich liet leiden door meren en andere natuurfenomenen voor zijn muziek.

Neo-classicisme

Met zijn Derde Symfonie, opus 52, is de Finse componist Jean Sibelius (1865-1957) een nieuwe weg ingeslagen. In tegenstelling tot de Eerste (1899) en de Tweede (1901) vinden we hierin geen natuurimpressies, zoals van bossen en meren, van regenbuien dan wel sneeuwstormen. Sibelius is hierin qua uiterlijke vorm terggekeerd naar de tijd vóór Beethoven, toen een symfonie gewoonlijk uit drie delen bestond. De componist presenteert ons hier een stuk neo-cassicistische muziek van een geheel andere soort dan die van bijvoorbeeld Stravinski's middenperiode, en dat ligt direct in het verlengde van het feit dat Jean Sibelius een eigen weg is gegaan.
In de beide eerste symfonieën had Sibelius een tuba voorgeschreven, in de Derde heeft hij dat instrument achterwege gelaten. Aan één van zijn weinige studenten compositie — Bengt de Törne die daarvan melding heeft gemaakt in een boek dat is gewijd aan zijn leermeester [1] — heeft Sibelius uitgelegd dat "het trio trombones, het machtigste deel van het moderne orkest, geen behoorlijke basis heeft. Je weet even goed als ik dat het trimbre van de tuba niet past bij dat van de trombones . . . . . Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat een componist het zonder tuba kan stellen. Ik houd niet van dat instrument, volgens mij is het veel te zwaar: wat de Duitsers schwerfällig zouden noemen. In mijn latere werken heb ik het weggelaten. Er is altijd een manier om een fortissimo op te bouwen zonder tuba."

Jean Sibelius: Symfonie nr. 3 in C gr.t., opus 52 (1907)
Instrumentatie: 2 fluiten, 2 hobo's, 2 klarinetten, 2 fagotten, 4 hoorns, 3 trompetten, 3 trombones, pauken en strijkers.
1: Allegro moderato.
Zonder enige inleiding wordt het hoofdthema gepresenteerd via een folkloristisch motief in celli en contrabassen. De eerste zes noten van dit thema komen in het eerste deel met enige regelmaat voor. Ze zijn overigens gerelateerd aan Tsjajkovski's Vierde Symfonie en Stravinski's Petroesjka. Het thema schrijdt in marstempo voort, vergezeld van blazersakkoorden. Dan volgt een levendige dialoog tussen houtblazers en strijkers. Heel plotseling verschijnt het tweede thema in hobo's, klarinetten en hoorns, afgerond door een triolenfanfare van de trompetten.


De doorvoering start met het tweede thema, zangerig voorgedragen door de celli. Ook andere strijkers komen aan de beurt, waarna het geheel langzaam wegebt. De eerste zes noten van het hoofdthema klinken weer, nu eens dalend, dan weer stijgend. Tegen de achtergrond van altviolen klinkt weer het tweede thema, nu in de fagot. Vervolgens wordt het tamelijk breedvoerig behandeld: eerst in de hobo, dan in de klarinet. Gedeelten van het hoofdthema zijn te horen in de celli en contrabassen.
In de reprise wordt het thema geïntroduceerd door de violen, alten en celli, waarna in de coda het tweede thema door vrijwel alle strijkers wordt gespeeld, waarna een statige passage dit eerste deel afsluit.

2. Andantino con moto, quasi allegretto.
In dit deel zijn de strijkers veelvuldig pizzicato te horen. Na een serene inzet van de hoorns, zeer terughoudend ondersteund door strijkerspizzicati verschijnt er een klein (ook hier weerfolkloristisch) themaatje in de beide fluiten. Dit wordt beantwoord door een 'lied' in de lagere strijkinstrumenten, klarinetten en fagotten. Dan zijn de klarinetten alleen te beluisteren, tijdelijk in combinatie met fluiten, maar daarna weer alleen. Vervolgens verschijnt het hoofdthema

in de eerste violen met expressieve tegenstemmen in klarinet en fluit. Andere houtblazers participeren, waarna een kort tussenspel klinkt, eerst alleen van de strijkers, dan van de houtblazers. Het lied keert terug en blijft geruime tijd doorklinken. Vervolgens wordt het door verschillende houtblazers geïntoneerd, met strijkers op de achtergrond. Dan blijft de melodie achterwege en klinken alleen nog de strijkinstrumenten. De laatste noten daarvan worden in een langdurige passage uitgewerkt door houten blaasinstrumenten. En na een diminuendo keert het lied, nu iets nadrukkelijker, terug in de violen, Het andantino komt tot een einde in vier zachte strijkerakkoorden.

3. Moderato — allegro ma non tanto. De finale is een scherzo vol vreugde. Het hoofdthema klinkt al direct tijdens drie inleidende maten in de hobo. Altviolen spelen de overgang naar een dansbeweging in de lagere strijkers (allegro ma non tanto). De dans gaat in bliksemsnel tempo over naar de houtblazers en vervolgens terug naar de strijkers. Gesordineerde violen laten dalende akkoorden horen. Maar de dans blijft, met snelle kleine wendingen, alsof het om een stukje Spaanse muziek gaat. De violen verzorgen de overgang naar een nieuw thema (meno allegro), gespeeld door de fluiten, waarna de bassen verwijzen naar het eerste thema. Een tijdlang horen we een lichtvoetige uitwerking van de beide them's, waarna er een opgewekte climax ontstaat, die heel plotseling wegzakt. Het zijn voornamelijk de strijkers, die dan af en toe naar het eerste deel verwijzen.


In een nieuwe afdeling spelen altviolen een kwartet, de andere strijkers en de houtblazers werken dat op energieke wijze uit. Fluiten en fagotten laten het ook nog eens horen met een aarzelende begeleiding van de celli. De violen komen aan bod, gevolgd door de vier hoorns. Alle houtblazers zijn nu zeer luid, maar dan volgt opnieuw een diminuendo, waarna nogmaals hoorns en houtblazers boven snel vibrerende strijkers klinken. Alle koperblazers zijn tegelijkertijd te horen in een triomfantelijke koormelodie, waarmee hetslot wordt ingeluid.
__________
[1] Bengt de Törne (1891-1967): Sibelius — A close up. London, Faber & Faber, 1937. Volgens Törne was Sibelius de grootste componist van zijn tijd, belangrijker dan Mahler en Schönberg.

____________
Abeeldingen
1. De Britse dirigent Kenneth Montgomery.
2. De Duitse cultuurcriticus Theodor Wiesengrund Adorno.
3. De Finse muziekmeester Jean Sibelius.
4. Partituurgedeelte uit het Allegro moderato.
5. Strijkerspassage uit het Andantino.
6. Gedeelte voor de hobo, de alten en de celli uit het derde en laatste deel, allegro ma non tanto, van Sibelius' Derde Symfonie.

Geen opmerkingen: