Eerste van Brahms' grote koorwerken
Ein deutsches Requiem is het eerste van de grote koorwerken, die Johannes Brahms heeft gecomponeerd. In eerste instantie werd het idee ervoor hem ingegeven door de dood van zijn vriend Robert Schumann in 1856. Vanaf 1857 werkte Brahms er gestadig aan, maar door het overlijden van zijn moeder, in 1865, werd zijn inzet, dit werk tot een goed einde te brengen, nog versterkt. Het begrip Requiem is enigszins misleidend, omdat hier in het geheel geen sprake is van een kerkelijk-liturgische compositie. Het is weliswaar niet de eerste keer dat er een dodenmis werd gecomponeerd op een Duitse tekst, in plaats van op de Latijnse tekst uit de rooms-katholieke dodenherdenking. Het werk is veel meer een uiteenzetting met het fenomeen van de dood, vooral na sterk persoonlijke belevenissen die daarop direct betrekking hebben. Vergankelijkheid en hoop op de eeuwigheid worden tegenover elkaar gesteld, evenals diepe droefheid enerzijds en troost anderzijds. Brahms heeft geheel eigen, Duitse opvatting van de dood en het hiernamaals, en heeft voor de muzikale uitbeelding daarvan de vorm van een koorcantate gekozen en deze voorzien van Bijbelteksten naar eigen inzicht. De verschillende onderdelen heeft hij zodanig samengevoegd dat er een Noordduitse, protestantse opvatting van dood en wederopstanding uit tevoorschijn gekomen is. Het jongste gericht van het Dies irae staat niet meer centraal, hellepijn en vagevuur komen niet meer aan de orde: de zielen van de overledenen hebben geen voorspraak van heiligen meer nodig.
De uitvoering van de eerste drie van de zeven delen van Ein deutsches Requiem had plaats op 1 december 1867 te Wenen. Deze werd koel ontvangen en dat noopte Brahms tot enige herzieningen. Een paar maanden later, op Goede Vrijdag 1868, kwam het in de Dom van Bremen tot een uitvoering van de eerste vier en de laatste twee delen.
Daar maakte het werk een zo overweldigende indruk dat het snel elders werd uitgevoerd. Pas op 18 februari 1869 werd het in Leipzig voor het eerst in zijn geheel gespeeld, onder leiding van Carl Reinecke, die vanaf 1860 dirigent van het Gewandhausorchester was.
Bij niet iedereen viel Brahms’ compositie even goed. De fervente Wagnerianen wezen hem en zijn werk per definitie af. De Franse schrijver Romain Rolland (1866-1944) –onder meer auteur van een befaamde Beethoven-biografie– vond Brahms een belachelijk-overschatte grootheid. De Iers-Engelse toneelschrijver George Bernard Shaw (1856-1950), die in zijn jonge jaren muziekcriticus in Londen was, beschouwde Brahms’ Requiem als een “reclameartikel voor een begrafenisonderneming”.
(De zeven Bijbelteksten die Brahms heeft gekozen, komen uit het Nieuwe Testament, de Psalmen, de profeet Jesaja en uit twee apocriefe Bijbelboeken: Wijsheid van Salomo, en Jezus Sirach. Om de Nederlandse tekst daar zo goed mogelijk bij te laten aansluiten, is gekozen voor de nieuwere vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap. Geen van de protestantse edities bevatten de apocriefen, maar de Willibrord-vertaling van de Katholieke Bijbelstichting heeft die wel opgenomen. Daaruit hebben we de teksten overgenomen, die Brahms van de Wijsheid van Salomo en van Jezus Sirach in zijn ‘Requiem’ heeft gebruikt.)
___________
Afbeeldingen
1. John Eliot Gardiner.
2. Johannes Brahms, met handtekening.
3. George Bernard Shaw, kritisch recensent.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten