zaterdag 31 mei 2008
Schumanns Tweede Symfonie onder Leonard Bernstein — maandag 2 juni op Mezzo-televisie
Op maandag 2 juni, tussen 17:00 uur en 20:30 uur worden door Mezzo-televisie oudere opnamen van vier symfonieën uitgezonden: de eerste drie van de vier symfonieën van Robert Schumann (1810-1856) en de Vierde Symfonie, Das himmlische Leben, van Gustav Mahler (1860-1911). Al deze composities zullen worden uitgevoerd onder leiding van de Amerikaan Leonard Bernstein (1918-1990). Deze werken zijn door Bernstein met de Wiener Philharmoniker opgenomen in 1985. Vermeldenswaard is voorts dat drie van deze vier symfonieën in deze versie door Mezzo-televisie zullen worden herhaaldop 27 juni aanstaande, tussen 10:00 uur in de ochtend en 12:30 uur in de middag. De Derde van Schumann zal dan wel weer op een ander tijdstip te zien zijn.
Robert Schumann: Symfonie nr. 2 in C gr.t., opus 61 (1845/46)
Instrumentatie: 2 fluiten, 2 hobo's, 2 klarinetten 2 fagotten, 2 hoorns, 2 trompetten, 3 trombones, pauken en strijkers.
Schumanns Tweede Symfonie werd voltooid in 1846 en is eigenlijk zijn Derde, omdat de symfonie in d klein(opus 120) al in 1841 was gereedgekomen, maar later, in 1852, nog weer werd bewerkt. De Tweede werd pas in 1848 gepubliceerd, maar had voordien zijn eerste uitvoering reeds beleefd op 5 november 146 in Leipzig, evenals de Eerste Symfonie, die daar vijfenhalf jaar eerder de première had beleefd. In deze beide gevallen trad Felix Mendelssohn op als dirigent.
Toen Schumann 35 jaar was, kreeg hij zijn eersre zenuwinstorting en dat gegeven heeft vanzelfsprekend enige weerslag gevonden in zijn werk. In de Tweede Symfonie is dat depressieve element heel goed te horen. "Ik heb deze (Tweede Symfonie)geschetst toen ik fysiek nog sterk lijdend was. Ja, ik kan wel zeggen dat het wel degelijk de weerstand van de geest was, die hier zichtbaar invloed heeft gehad, en waardoor ik mijn toestand heb getracht te bestrijden. Het eerste deel is vol van deze strijden in zijn karakter zeer luimig weerspannig."
Dat geldt in sterke mate voor de relatef lange inleiding, waarin blazerskwinten fungeren als een soort noodlotsmotief. Pas na vijftig maten wordt het hoofdthema voorgesteld: markant vanwege het nadrukkelijk geprofileerde ritme, dat alle impulsen geeft, die de rest van dit allegro bepalen. De gekwelde stemming blijkt vooral uit het feit dat de neventhema's er maar niet in slagen zich te doen gelden van het sterk gepunteerde hoofdthema. De motieven worden maar steeds herhaald zonder dat er geaccentueerde tegenstellingen binnen de diverse groepen van instrumenten worden gecreëerd. En nadat die gekwelde stemming tot hartstochtelijke proporties is opgevoerd, beëindigt een abrupte fanfare dit eerste deel.
Het Scherzo zet in met een onrustig perpetuum mobile-motief in zestienden, gespeeld dor de eerste violen. Dit motief zal als een rode draad door het gehele scherzo lopen. Twee trio's onderbreken deze beweging: het eerste berstensvol muzikale invallen in onder meer levendige triolen (freudevoll), het tweede met een tamelijk oppervlakkig liedthema.
Het Adagio vormt het pièce de résistance van deze symfonie, maar is wel minder gloedvol qua emotie dan Schumanns andere langzame delen. Het ontleent motieven aan Das musikalische Opfer van Bach. De violen presenteren het hoofdthema, ondersteund door een brede cantilene van de lagere strijkinstrumenten. De hobo speelt het eerste motief na, één maat latergevolgd door de fagot. De tamelijk gedragen stemming wordt nog plechtiger wanneer enkele zachte fanfares in de hoorns klinken. Het geheel als een romantische nocturne vol zwaarmoedigheid enerzijds, troost en vertrouwen aan de andere kant.
De Finale zet met veel elan in: alle strijkers worden als het ware de C-scala opgejaagd. Na een korte, chromatische modulatie naar G groot verschijnt het marsachtige hoofdthema in de blazers. Dit thema beheerst de daarop volgende 42 maten. Dan verrast Schumann met de manier waarop hij de klassieke sonatevorm doorbreekt: het neventhema wordt in dit geval aan het Adagio ontleend. Dit thema klinkt in de alten en celli, alsmede in de klarinetten en fagotten, begeleid door figuraties in de eerste violen.
De uitwerking blijft achterwege en in plaats daarvan komt een veel uitgebreidere reprise, waarin het thematische materiaal en de herhaling van de expositie worden opgenomen, zij het hier en daar slechts fragmentarisch.
Na een Generalpause intoneren de blazers een Beethoven-citaat (uit An die ferne Geliebte) en dan sluiten de blazerskwinten uit de inleiding tot het Allegro de finale af met een zegefanfare.
____________
Afbeeldingen
1. Leonard Bernstein op weg naar volledige extase, hier met de Wiener Philharmoniker in 1985.
2. Robert Schumann, getekend in 1839 door Josef Kriehuber (1800-1876).
3. Felix Mendelssohn-Bartholdy dirigeerde premières van Schumann-symfonieën.
4. Geboortehuis van Robert Schumann te Zwickau.
Daniel Hope speelt Mendelssohns Vioolconcert met Zweeds Radio-orkest — zondag op Arte-tv
Zondag 1 juni speelt Daniel Hope het Concert voor viool en orkest in e klein van Felix Mendelssohn-Bartholdy, samen met het Zweeds Radio Symfonieorkest onder leiding van Daniel Harding. Het concert wordt uitgezonden tussen 19:00 uur en 19:45 uur door de Frans-Duitse cultuurzender Arte.
Het betreft de oorspronkelijke versie, die sterviolist Daniel Hope zelf heeft gevonden. Regisseur Gösta Courkamp toont in de film het gehele concert, aangevuld met delen uit de repetities en een gesprek met de violist.
Arte zal twee keer een herhaling uitzenden: op donderdag 4 juni, 's ochtends vanaf 08:00 uur, en op vrijdag 12 juni, eveneens op dat tijdstip.
Een toelichting op het concert is te vinden in een artikel op dit net, gepubliceerd op vrijdag 23 april 2008.
__________
Foto: Daniel Harding. © Felix Broede, Deutsche Grammophon.
donderdag 29 mei 2008
La Balance de la terre voor orgel en eufonium van Ludo Geloen — vrijdag in de kathedraal van Ieper
Hoewel het niet gebruikelijk is om in deze muziekrubriek een gehele partituur af te beelden, is de verleiding groot om van dat 'systeem' deze keer af te wijken, mede doordat het deze redacteur niet lukt om met behulp van allerlei doodenge machinale trucs het oorspronkelijke bestand zodanig te bewerken — het laat zich met behulp van zijn kennis en de hem behulpzame middelen in het geheel niet bewerken — dat de afbeelding tot één partituurpagina wordt beperkt. Maar waarom ook niet eens een hele partituur, vooral als die zo'n rustgevend beeld vol mathematische symmetrie vertoont? Toch niet, aangezien de omvang van het bestand en de soort door het systeem van Blogger niet worden geaccepteerd. Via een wisseltruc met heel veel omwegen is het uiteindelijk gelukt om één, de eerste, pagina van de partituur toch nog zodanig weer af te beelden dat opname alhier mogelijk is geworden.
Het gaat hier niet om een symfonie van anderhalf uur, doch 'slechts' om een compositie van goed negen minuten, die het derde onderdeel vormt van een reeks van zes composities met de overkoepelende titel Six natures, opus 91, uit 2008 — van de Belgische artistieke duizendpoot Ludo Geloen — welke alle voor orgel en één soloinstrument zijn. Dit derde deel draagt de titel La Balance de la terre, en is voor orgel met een eufonium.
Daarover zegt de componist zelf: "Hij werkt als een hoorn des overvloeds, maar ook als een waarschuwingssignaal. La Balance gaat over het fragiele evenwicht van de natuur op onze planeet. Een paar delen volgen elkaar op, maar vormgewijs is er een symmetrie A – B – C – B (cadens) – A. Dit werkt als de vorm van een balans. In het begin is het zacht, gaat naar het midden naar een toppunt (forte), en het eindigt zoals het begon: in een pianissimo."
Vrijdag 30 mei in de kathedraal van Ieper
Marcel Verheggen uit Maastricht neemt de orgelpartij voor zijn rekening, het eufonium wordt bespeeld door Frederik Leroy uit Ieper. Voorts staat werk van vijf andere componisten op het programma, waarvan drie wereldfaam hebben verworven: Charles Gounod, Gabriel Fauré en César Franck, die van Belgische oorsprong is. De overige twee hebben weliswaar minder wereldfaam weten te verwerven, maar dat is geen indicatie over de kwaliteit van hun composities. Het zijn twee musici, waarvan de ene de naam Dallier draagt, de ander Merkel heet. En dat die laatste geen Bundeskanzlerin van het direct-oostelijke buurland van België is, mogen we als een rotsvast gegeven aannemen.
Afbeeldingen
1. Componist Ludo Geloen.
2. Organist Marcel Verheggen.
3. Eufonium-bespeler Frederik Leroy, hier als dirigent van een harmonieorkest; helaas in spiegelbeeld.
4. Eerste partituurpagina van La Balance de la terre (2008).
zondag 25 mei 2008
De Britse kosmopoliet Frederick Delius is vijf dagen achtereen Composer of the week op BBC Radio 3
Maandag 26 tot en met vrijdag 30 mei is de Engelse muziekmeester Frederick Delius tussen 13:00 uur en 14:00 uur en steeds opnieuw tijdens ezelfde avond in de herhaling tussen 21:45 uur en 22:45 uur Composer of the Week. Reeds eerder is deze componist in diezelfde hoedanigheid voorgesteld in Neerlands tegenhanger van deze programmareeks bij de Vara op Radio 4, doch daar wordt gedurende de vijf zelfde weekdagen steeds een half uur aan de muziek van de protagonist besteed en is er hooguit een herhaling in de wat slappere tijden, maar niet zoals dat op Radio 3 van de BBC het geval is. Dat heeft vanzelfsprekend te maken met het enorme verschil in luisterdichtheid, die samenhangt met het relatief kleine aantal mensen dat Nederlandse programma's via de ether kan volgenen enerzijds en aan de andere kant het wereldwijde publiek dat Engelstalige uitzendingen kan volgen.
Muzikale tradities
Dijkwijls kan men een componist, op basis van het karakter van zijn werken, indelen bij een natie of een streek. In de meeste gevallen zijn er nationale elementen te vinden in de muziek die hij heeft geschreven. Of het nu gaat om traditionalistische tendensen in het oeuvre van Béla Bartók, Zoltán Kodály of Leoš Janaček, of om de traditioneel-klassieke stijl van Johannes Brahms, aan de hand van de muziek is het meestal tamelijk snel mogelijk, zo iemand te plaatsen in het kader van zijn herkomst. Dat geldt in even sterke mate voor componisten van latere perioden dan de bovengenoemde. Vooral Debussy is al snel in te delen bij het Franse impressionisme, Grieg en Nielsen zijn zeer duidelijke voorbeelden van de Scandinaviërs. In Engeland, waar de hang naar traditie (bij tijd en wijle al te) hoog in het vaandel staat, zijn 'zuiver Britse' componisten als Edward Elgar en Ralph Vaughan Williams dan ook zeer geliefd. Dat geldt echter in veel mindere mate voor de in 1862 te Bradford (Yorkshire) geboren Frederick Delius. Evenals Elgar overleed Delius in 1934, en met hun verscheiden is er een definitief einde gekomen aan de romantische traditie in het Engelse componeren.
Jonge jaren
Frederick Delius was het vierde kind (van twaalf) in een gezin van een uit Duitsland afkomstige wolindustrieel die het zeer voor de wind ging, en op grond daarvan ook in staat was als mecenas op te treden. Aan vader Julius Delius was het te danken dat het befaamde Hallé Orchestra voor het eerst in Bradfords nieuwe St. George's Hall optrad, en hij was mede verantwoordelijk voor de oprichting van een serie abonnementsconcerten, die een lang leven beschoren zou zijn.
Vanaf zijn zevende jaar kreeg de Jonge Fritz — zoals hij zich tot zijn veertigste jaar zou blijven noemen — vioolles van één van de leden van het Hallé Orchestra. Daarnaast speelde hij piano op het gehoor, zonder dat hij daarvoor speciaal les kreeg. Zelf verzon hij amusante stukjes, zeer tot genoegen van familie en vrienden.
Vader Delius, die zich als een huistiran gedroeg, stond weliswaar nadrukkelijk positief tegenover de muziek als fenomeen, tegelijkertijd was hij van mening dat 'de muziek' nimmer als beroep kon worden gekozen door een heer van stand, een mening die in de Engelse middenklasse van die tijd nogal opgeld deed. Fritz' oudere broer Ernest was dan ook al naar Nieuw-Zeeland afgeschoven om daar een schapenfarm te runnen, om daarmee te voorkomen dat hij als cellist in een orkest zou gaan spelen. Toch besefte vader Delius de kwaliteiten van Fritz, die in het huiselijke strijkkwartet de tweede viool speelde. Over het antwoord op de vraag, wie daar de eerste vioolpartij voor zijn rekening nam, hoeft niemand lang na te denken. Men speelde kwartetten van Haydn, Mozart en Beethoven. En wanneer beroemdheden in Bradford kwamen optreden, werden die gewoonlijk ook nog gecontracteerd om in de salon van huize Delius te spelen. Bij één van die gelegenheden werd de jonge Fritz naar voren gehaald om van gedachten te wisselen met twee uitzonderlijke musici van die tijd: de violist Joseph Joachim (1831-1907) en de cellist Alfredo Piatti (1822-1901). Later werd verhaald dat deze beiden zeer lovend over de jonge Delius hadden gesproken, maar dat dit geen indruk op de huistriran had gemaakt. In dat stadium was de kwestie van componeren als carrière voor Fritz ook nog niet aan de orde geweest.
Natuurliefde
De jonge Delius hield van de natuur: tijden kon hij dolen in de moerassige streken in de buurt. Bij voorkeur alleen, als dat even kon, maar toch ook dikwijls met zijn jongere broer Max. Daar, in de stilte, kwam langzaam het besef dat hij iets met zijn leven wilde gaan doen dat de moeite waard zou blijken, al wist hij nog niet precies wat het zou moeten worden. Later vertelde Delius eens dat hij ook op school geen diepe indruk had gemaakt en dat dat niet zo verbazingwekkend was, omdat hij alle schoolvakken had verafschuwd, met uitzondering van aardrijkskunde en vreemde talen. Hij haatte Bradford met zijn provinciale elementen, omdat het allemaal haaks stond op datgene wat hij van het leven verlangde.
Isolement
Na zijn schoolopleiding ging Fritz, zeer tegen zijn zin, in de leer als wolhandelaar, eerst in Bradford, daarna in Chemnitz in het Duitse Saksen. Hij bleek zich echter niet te kunnen aanpassen, en zo werden zijn buitenlandse reizen, als vertegenwoordiger van zijn vader, veel meer ondernemingen voor eigen genoegen, hetgeen op niet al te lange termijn resulteerde in ontslag. Toen Delius vervolgens aan zijn vader vroeg in te stemmen met een gedegen vakopleiding in de muziek, bleef deze onverbiddelijk, en dat dreef junior in een isolement. Steeds sterker ging hij het gemis van de muziek voelen, mede doordat er niemand was tot wie hij zich kon wenden voor advies. Hij wilde, hoe dan ook, weg uit Bradford. Het grootste probleem was om een zodanig bestaan te kunnen realiseren dat hem in staat zou stellen veel tijd aan studeren te besteden. Uiteindelijk kwam hij op het idee om in Florida sinaasappelen te gaan kweken. Hij slaagde er zelfs in zijn vader te laten instemmen met zijn voornemen om samen met Charles Douglas, een vriend uit zijn schooltijd, naar Florida te vertrekken om daar te gaan werken. Vader Delius gaf zijn advocaat de opdracht, een passende plek in Forida te zoeken. In maart 1884 vertrokken Charles en Fritz per schip uit Liverpool naar het verre Amerika.
Egocentrisme
In Florida kwam er niet veel van het werk waarvoor hij er was gekomen. Hij raakte als eerste zeer onder de indruk van de directe omgeving, op een manier zoals dat eerder het geval was geweest toen hij vanuit Saksen naar Noorwegen was gereisd. In Florida kwam hij in aanraking met een volstrekt nieuw fenomeen: de muziek van de negers. Deze vormde een welkome aanvulling op het vioolspel dat hij weliswaar met grote regelmaat beoefende, maar allerminst voldoende voor hem was.
Een tijdlang liepen de zaken redelijk goed. Delius en zijn vriend deden hun eigen huishouding en leerden de kneepjes van het vak van sinaasappelplanter van een neger, die als opzichter over de plantage fungeerde. Charles Douglas ergerde zich regelmatig aan het egocentrisme van vriend Fritz, die volkomen gefascineerd bleef door de muziek. Wat hij via zijn innerlijk oor hoorde, scheef hij op. Daarbij kwam de melodische vorm wel goed naar voren, maar door het ontbreken van een piano was het niet mogelijk de harmonische achtergrond te definiëren. Dit directe 'gebrek' vergrootte Delius' rusteloosheid alleen maar, en dat was wederom niet bepaald bevorderlijk voor de onderlinge relatie met Douglas. Toch kwam de breuk nog sneller dan de beiden verwachtten. Charles Douglas werd ernstig ziek en men vreesde voor malaria. Delius vertrok derhalve per stoomboot vanuit een naburige plaats, met de bedoeling 's avonds met medicamenten uit Jacksonville terug te keren. Doordat daar niet direct een arts beschikbaar was, vergat Fritz zijn zieke vriend, en ging hij op zoek naar een muziekwinkel om daar een piano te kopen of te huren.
Piano en orgel
Toen hij eenmaal had gevonden wat hij zocht, speelde hij onophoudelijk akkoorden op zijn intuïtieve manier, en dat trok de aandacht van een voorbijganger, die in zijn nieuwsgierigheid eveneens de muziekhandel binnenstapte. Die man was Thomas Ward, organist van de kerk van de Onbevlekte Ontvangenis, die om gezondheidsredenen zijn post in Brooklyn had verlaten. Tussen de beide mannen klikte het dadelijk, en tijdens een gezamenlijke maaltijd bleek al snel dat Ward beschikte over de technische kennis waarnaar Delius al zo lang had gezocht.
Bij terugkeer op de plantage, drie dagen later, bleek dat Charles Doglas inmiddels medische hulp had gekregen en al bijna was hersteld. Vanaf dat moment raakte alles in een stroomversnelling: Charles Douglas vertrok en Thomas Ward kwam op de plantage wonen. De toch wel wat conservatieve organist wist aanvankelijk niet helemaal wat hij met zijn leerling precies moest beginnen, maar al snel begreep hij dat Delius veel meer in zich had dan oppervlakkig was gebleken. Daarom liet hj hem maar experimenteren en bekommerde hij zich minder om de traditionele technieken. Dat ging een half jaar zo, maar toen vertrok deze weer naar Jacksonville, en Fritz bleef alleen met een bediende op de plantage achter.
Later vertelde Delius dat dit een beslissende fase in zijn leven was geworden: 'Van toen af wilde ik componist worden.'
Gelukkige wending
Door toeval kwam Delius in aanaking met Jutta Mordt, een van oorsprong Noorse zangeres, die al een hele tijd met haar Engelse echtgenoot in de buurt woonde. Zij bracht Delius in contact met de muziek van Edvard Grieg, en die maakte diepe indruk. Daarop begon hij zelf muziek te schrijven: diverse liederen en kleine pianostukken. Het liefst wilde hij naar Leipzig reizen om daar aan het conservatorium te gaan studeren, maar hij was nog steeds financieel afhankelijk van zijn vader en kon dus de plantage niet verlaten, ook al interesseerden de sinaasappelen hem volstrekt niet.
Het geluk zou hem echter gunstig gezind blijken: op een dag stond broer Ernest uit Nieuw-Zeeland voor zijn neus. Die was inmiddels uitgegekeken op het werk op de schapenfarm en kwam daarom maar eens in Florida kijken of daar eventueel iets voor hem te doen viel. Al snel werden de beide broers het eens, en Fritz vertrok van de plantage om, in etappes, naar het ouderlijk huis in Engeland af te reizen. Daar wilde hij een laatste poging doen zijn vader te vermurwen.
Voordat hij echter in de zomer van 1886 in Engeland terugkeerde, had hij nog in zijn onderhoud kunnen voorzien door muzieklessen. Aanvankelijk had hij daarmee weinig succes gehad en had toen maar een tijdje als tenor in de Synagoge van Jacksonville gezongen, en daarna was hij nog een poosje als organist werkzaam geweest, al was dat laatste, vooral in verband met het Pedaal van de Koningin der instrumenten, hem heel zwaar gevallen. In aansluiting daarop was gebleken dat hij meer succes wist te boeken met muzieklessen. Dat laatste maakte toch indruk op Delius senior, en daarom stond hij Fritz een jaar studie in Leipzig toe. Maar wel onder de voorwaarde dat hij daarna naar Amerika zou terugkeren.
Grieg en Sinding
Eenmaal in Leipzig leerde Delius al snel Edvard Grieg (1843-1907) en diens landgenoot Christian Sinding (1856-1941) kennen. Grieg genoot in 1886 reeds bekendheid als pianovirtuoos (van vooral zijn eigen Concert in a) en voorts als dirigent in eigen land. Sinding had zijn studie ook al afgesloten en was inmiddels befaamd om de interpretatie van zijn eigen sprankelende pianowerken.
De studie aan het conservatorium was Delius veel te formeel: wat hij daar moest leren, versterkte alleen maar zijn antipathie jegens de klassieke grootheden. Eén ding was voor hem echter wél duidelijk: het ware muziekleven speelde zich buiten het conservatorium af!
(1860-1911) en En wat dat laatste betreft had Delius een geweldige tijd: Gustav MahlerArtur Nikisch (1855-1922) dirigeerden in de Opera, waar onder meer Tristan und Isolde en andere Wagner-stukken werden opgevoerd. Delius hield daar slapeloze nachten aan over, evenals aan de discussies met Johannes Brahms (1833-1897) en Pjotr Ijitsj Tsjajkovksi (1840-1893), nadat die eigen werken in het Konzerthaus hadden gedirigeerd. Grieg was er inmiddels in geslaagd vader Delius over te halen zijn zoon nog een jaar te laten studeren en hem toe te staan die tijd te gebruiken voor componeren. Wel werd overeengekomen dat hij die periode in Europa zou doorbrengen, maar Delius bleef zijn eigen innerlijke stem volgen, en in 1888 legde hij de laatste hand aan zijn orkestsuite Florida.
Parijs
Een oom zou zorgen dat Delius over passende woonruimte in de Franse hoofdstad zou kunnen beschikken nadat hij de zomervakantie in de Noorse bergen had doorgebracht, samen met Grieg en Sinding. Parijs beviel hem aardig wat beter dan Londen, maar hij kon er tamelijk slecht werken, evenals de meeste van zijn vrienden, die ook allen hun inspiratie buiten de stad opdeden. Opvallend was dat de vriendenkring van de componist voor het overgrote deel bestond uit schilders (o.a. Paul Gauguin), schrijvers en dichters, waarvan velen uit Scandinavië stamden. De karige toelage van zijn vader stelde hem nauwelijks in staat om enigermate fatsoenlijk te leven, maar ook in dat opzicht was oom Thedore behulpzaam. Delius ging weliswaar weer componeren, maar het zou nog een hele tijd duren voordat hij zijn draai in dat werk definitief had gevonden.
Vriendinnen
In januari 1896 ontmoette Delius de Duitse Jelka Rosen, die in Parijs schilderkunst studeerde. Hoewel het van haar kant liefde op het eerste gezicht was, bleef hij ook nog met veel andere vriendinnen omgaan. Wel maakte hij urenlange wandelingen met Jelka in de vrije natuur en speelde hij haar al zijn nieuwe werken voor. In de zomermaanden verbleef Jelka steeds te Grez-sur-Loing, een dorpje in de buurt van Fontainebleau, een veertig kilometer ten zuiden van Parijs. Toen Delius haar daar een keer bezocht, zei hij opgetogen: 'Jelka, hier zou ik kunnen werken!'
Omstreeks kerstmis van datzelfde jaar vertelde hij Jelka van zijn plotse plannen om weer enkele maanden naar Florida te gaan; deze keer om er tabak te verbouwen, omdat het met de sinaasappelen was misgegaan. Door allerlei verwikkelingen moest Jelka plotseling een besluit nemen over de eventuele aankoop van het zomerverblijf. Uiteindelijk slaagde ze daarin, met financiële hulp van haar moeder, en samen met haar vriendin Ida Gerhardi ? eveneens schilderes ? ging ze er wonen. Eind 1897 keerde Delius terug uit Florida en nam hij zijn intrek bij Jelka. Gedurende de rest van de daarop volgende zomer werkte hij aan de derde akte van zijn opera Koanga en aan zijn symfonisch gedicht Over the Hills and Far Away.
Huwelijk
Nog in hetzelfde jaar traden Jelka Rosen en Frederick Delius in het huwelijk, en gedurende de rest van zijn leven wijdde zij zich geheel aan de belangen van haar man. Tot aan Delius' verscheiden bleven ze in Grez-sur-Loing wonen, waar de componist een zeer teruggetrokken bestaan leidde. Zijn allereerste indruk, dat hij daar goed zou kunnen werken, bleek juist. De belangrijkste composities uit zijn oeuvre zijn daar ontstaan. Het emotionele effect dat de natuur op Delius had, vond zijn directe weerslag in zijn manier van schrijven. De titels van een aantal werken spreken op dat punt duidelijke taal: Songs of Sunset (1906/07), In a Summer Garden (1908), Summer Nigts on the River (1911), A Song of the High Hills (1911/12).
Kosmopoliet
Als gevolg van het feit dat Delius veel van de wereld had gezien en overal wat van had 'meegenomen', was hij een echte kosmopoliet geworden, en mede daardoor is zijn muziek veel minder Engels dan die van zijn landgenoten uit dezelfde periode. Naast de veelzijdigheid in muzikale achtergronden valt in zijn oeuvre al vrij snel de brede literaire belangstelling op. Van veel verschillende auteurs gebruikte Delius teksten voor composties, zoals een gedicht van de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900): O Mensch! Gib acht! [1] in A Mass of Life (1940/45), een tekst die componist rRichard Strauss (1864-1949) eveneens gebruikte als basis voor een deel in Also sprach Zarathustra (1896):
O Mensch! Gib acht!
Was spricht die tiefe Mitternacht?
"Ich schlief, ich schlief –,
Aus tiefem Traum bin ich erwacht: –
Die Welt ist tief,
Und tiefer als der Tag gedacht.
Tief ist ihr Weh –,
Lust – tiefer noch als Herzeleid:
Weh spricht: Vergeh!
Doch alle Lust wll Ewigkeit –,
– will tiefe, tiefe Ewigkeit!"
Gezongen door een alt of mezzo, komt deze tekst voor in het derde deel van Mahlers Derde Symfonie (1895). Ook van de Amerikaan Walt Whitman (1819-1892) integreerde Delius teksten in Sea Drift (1903) en in de Songs of Farewell (1931). In het werk van de Deen Jens Peter Jacobsen (1847-1885) vond Delius inspiratie voor An Arabesque (1911), en ook het oeuvre van de Noor Henrik Ibsen (1828-1906) fascineerde hem, evenals dat van de Zwitser Gottfried Keller (1819-1890), wiens beroemdste novelle, uit 1856, [2] hij op muziek heeft gezet: A Village Romeo and Juliet (1900/01).
Sensuele schoonheid
De werken uit de periode waarin Delius op zijn artistieke hoogtepunt was, tussen 1899 en 1916, zijn het meest representatief voor zijn geheel eigen stijl, die wordt gekenmerkt door een sensuele schoonheid en een uitzonderlijke originaliteit qua thematiek en ritmiek. Daarbij is er sprake van een heel bijzondere variëteit, doordat Delius die methoden in iedere compositie op een andere wijze heeft toegepast.
Voor de meeste Engelsen was Delius' muziek teveel beïnvloed door Wagner, voor veel Duitsers daarentegen te zeer Frans-impressionistisch, ook al moet gezegd dat zijn muziek juist daar — vóór en nog een tijdje ná de eerste Wereldoorlog — nog het meest werd uitgevoerd.
In 1899 was er in Londen een concert georganiseerd met werken van Delius, maar de componist moest wel zelf voor de kosten opkomen. In technisch opzicht heeft hij er echter veel van geleerd.
Thomas Beecham
Pas door het verschijnen van Thomas Beecham (1879-1961) op het toneel van de Engelse muziek kreeg Delius een redelijke kans in zijn geboorteland. Onvermoeibaar zette deze dirigent zich gedurende een halve eeuw in voor Delius' werken, zelfs wel eens wat overijverig, doordat hij ook die stukken verdedigde, welke door de componist zelf reeds waren afgekeurd, zoals diens vroege Pianoconcert (1897). In 1929 organiseerde Thomas Beecham zelfs een festival dat geheel was gewijd aan de muziek van Delius. De componist zelf woonde de festiviteiten weliswaar bij, maar verkeerde reeds in een vergevorderd stadium van zijn slepende ziekte: paralyse en een toenemende blindheid als gevolg van een in de jaren negentig opgelopen syfillis.
Ondersteuning
Naast de onschatbare hulp, die Delius van zijn vrouw Jelka en van de componist Percy Grainger (1882-1961) had ontvangen — de laatste had ervoor gezorgd dat de toneelmuziek voor Hassan van James Elroy Flecker (1884-1915) in 1923 gereed kwam —, kon hij zijn compositorische arbeid in 1928 hervatten, doordat de jonge Engelsman Eric Fenby (1906-1997) zijn diensten als amanuensis aanbood. Evenals Philip Heseltine (1894-1930) beter bekend onder het pseudoniem Peter Warlock, als componist van de zeer populaire Capriol Suite uit 1926/28) in 1923, Arthur Hutchings (1906-1989) in 1948, en Thomas Beecham in 1959, alsmede Christopher Palmer (1946-1995) in 1976, schreef Eric Fenby tweemaal een boek over Frederick Delius, het eerste in 1936, het andere in 1971.
Kwaliteit
Delius heeft slechts twee avondvullende stukken geschreven: A Mass of Life en het lyrische drama A Village Romeo and Juliet. De rest bestaat uit composities van 'gemiddelde' lengte, die stuk voor stuk het best tot hun recht komen wanneer ze op een normaal concertprogramma worden goptenomen temidden van andere werken van vroeger en heden. Door het romantisch-impressionistische karakter van Delius' muziek is er dikwijls misbruik van gemaakt voor commerciële doeleinden. De kwaliteit van zijn oeuvre heeft daar echter geenszins onder geleden, en dat zegt ook iets over het niveau.
Frederick Delius stierf op 10 juni 1934 in zijn Franse woonplaats Grez-sur-Loing.
__________
[1] Friedrich Nietzsche: Gedichte. Mit einem Nachwort herausgegeben von Jost Hermand. 144 pag., kleine paperback, Reclams Universal Bibliothek 7117; Stuttgart, Philipp Reclam jun., ISBN 3-15-007117-8. Prijs in Duitsland € 3,60.
[2] Gottfried Keller: Romeo und Julia auf dem Dorfe. Kleine paperback (Originalausgabe in de dtv-reeks Bibliothek der Erstausgaben). München, Deutscher Taschenbuch Verlag, ISBN 3-423-02637-5. Prijs in Duitsland € 4,—.
Bij Die Weisse Rose in Amsterdam worden Duitse boeken voor de door de uitgever vastgestelde prijs geleverd.
vrijdag 23 mei 2008
Koormuziek van eigentijdse componisten door Moderato Cantabile twee zaterdagen in Groningen
Op de twee nu achtereenvolgende zaterdagen geeft het in Groningen gevestigde koor Moderato Cantabile een concert met eigentijdse werken van vijf Georgische componisten, één Amerikaan — wiens Magnificat tijdens het eerste concert op 24 mei zelfs zijn Europese première beleeft —, alsmede van één Engelsman, één Pool en één Estlander.
De drie laatstgenoemden, respectievelijk de Brit Karl Jenkins (*1944), Henryk Górecki (*1933) en Arvo Pärt (*1936) hebben over bekendheid in onze contreien niet te klagen, en misschien gaat dat voor — één of meer van de vier — Georgische componisten, die buiten de eigen grenzen tot zaterdag 24 mei ook niet eerder met hun respectieve werken waren vertegenwoordigd, na de optredens van Moderato Cantabile, ook langzaam maar zeker gelden. Voor de vijfde van de hier genoemde Georgische componistennamen ligt dat iets anders, aangezien de toebehoort aan de dirigente van Moderato Cantabile: Nana Tchikhinashvili.
Premières
Het eerste van de twee inhoudelijk gelijke concerten van het koor wordt in de Nederlands Hervormde kerk van Usquert gegeven, op zaterdag 24 mei; aanvang om 20:15 uur.
In het geval van de vier andere Georgiërs, Archil Chimakadze (1919-1991), Ioseb Kechakmadze, Bidzina Kwernadze (*1928) en Sulganishvili [1] is er alleen sprake van premières buiten eigen land, maar voor de Amerikaanse componist Karl Henning — die in 1960 is geboren en niet alleen muziek schrijft maar evenzeer verslingerd is aan de klarinet — is er in dit geval sprake van een première in een ander werelddeel.
Dit concert zal worden herhaald op zaterdag 31 mei in de Lutherse Kerk, Haddingestraat, in de Stad Groningen.
__________
[1] Let u maar eens op: altijd als u familienamen met -adze of -vili als uitgang tegenkomt, kunt u ervan uitgaan dat deze toebehoren aan Georgiërs. In januari van 1974, toen ik voor de uitgeverij van de Europese Commissie, gevestigd te Luxemburg, een korte periode bij de Saarbrücker Zeitung was gedetacheerd, werd in die stad net een Georgische cultuurweek gehouden met toneel, opera, orkestmuziek, strijkkwartetten en andere kunstuitingen. Het was een kwestie van goed concentreren doordat het aantal personen met zo'n naamsuitgang tijdelijk explosief was gestegen, daar in de hoofdstad van het Saarland.
____________
Afbeeldingen
1. Het koor Moderato Cantabile, hier in de prachtige entourage van de Sint-Jozefkathedraal in Groningen.
2. Componiste en dirigente Nana Tchikhinashvili.
3. De in 1960 geboren Amerikaanse componist Karl Henning.
4. Poster van het koor Moderato cantabile voor de beide concerten op de avonden van de twee laatste zaterdagen in mei 2008.
zondag 18 mei 2008
Jean Sibelius' Derde Symfonie in de nacht van 19 op 20 mei in NPS Klassiek via Nederland 2-televisie
In de vroege nacht van maandag 19 op dinsdag 20 mei, te beginnen om 00:15 uur, zal via Nederland 2 — in het programma NPS Klassiek — de Derde Symfonie van Jean Sibelius, uit 1907, worden uitgevoerd door de Radio Kamer Filharmonie onder leiding van de Brit Kenneth Montgomery. Het gaat hier om de opname van een concert, dat in het Amsterdamse Concertgebouw werd gegeven in het kader van de reeks ZaterdagMatinee op 18 mei 2007. In die dagen was het immers een halve eeuw geleden dat Jean Sibelius op hoge leeftijd was overleden, en — mede doordat Nederland, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, in wezen nooit een Sibelius liefhebbend land is geworden — heeft de NPS in het kader van de hierboven genoemde programmareeks niet alleen tien concerten aan deze grote Fin gewijd, maar daarnaast ook nog een symposium over Sibelius georganiseerd.
Vaak is het deze Scandinaviër verweten dat hij al te conservatief was in zijn manier van componeren, dat hij niet in staat bleek de traditie enigszins los te laten, zoals zijn Weense tijdgenoot Arnold Schönberg (1874-1951) dat deed. Collega-musici en sommige critici waren evenmin dol op de muziek van Jean Sibelius. Igor Stravinski (1882-1971) vond het niet nodig zelfs maar een gedachte aan de Finse componist te wijden, en de Duitse cultuurcriticus Theodor W. Adorno (1903-1966), die zelf ook componeerde, vond het maar niks dat die noten schrijvende Fin zich liet leiden door meren en andere natuurfenomenen voor zijn muziek.
Neo-classicisme
Met zijn Derde Symfonie, opus 52, is de Finse componist Jean Sibelius (1865-1957) een nieuwe weg ingeslagen. In tegenstelling tot de Eerste (1899) en de Tweede (1901) vinden we hierin geen natuurimpressies, zoals van bossen en meren, van regenbuien dan wel sneeuwstormen. Sibelius is hierin qua uiterlijke vorm terggekeerd naar de tijd vóór Beethoven, toen een symfonie gewoonlijk uit drie delen bestond. De componist presenteert ons hier een stuk neo-cassicistische muziek van een geheel andere soort dan die van bijvoorbeeld Stravinski's middenperiode, en dat ligt direct in het verlengde van het feit dat Jean Sibelius een eigen weg is gegaan.
In de beide eerste symfonieën had Sibelius een tuba voorgeschreven, in de Derde heeft hij dat instrument achterwege gelaten. Aan één van zijn weinige studenten compositie — Bengt de Törne die daarvan melding heeft gemaakt in een boek dat is gewijd aan zijn leermeester [1] — heeft Sibelius uitgelegd dat "het trio trombones, het machtigste deel van het moderne orkest, geen behoorlijke basis heeft. Je weet even goed als ik dat het trimbre van de tuba niet past bij dat van de trombones . . . . . Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat een componist het zonder tuba kan stellen. Ik houd niet van dat instrument, volgens mij is het veel te zwaar: wat de Duitsers schwerfällig zouden noemen. In mijn latere werken heb ik het weggelaten. Er is altijd een manier om een fortissimo op te bouwen zonder tuba."
Jean Sibelius: Symfonie nr. 3 in C gr.t., opus 52 (1907)
Instrumentatie: 2 fluiten, 2 hobo's, 2 klarinetten, 2 fagotten, 4 hoorns, 3 trompetten, 3 trombones, pauken en strijkers.
1: Allegro moderato. Zonder enige inleiding wordt het hoofdthema gepresenteerd via een folkloristisch motief in celli en contrabassen. De eerste zes noten van dit thema komen in het eerste deel met enige regelmaat voor. Ze zijn overigens gerelateerd aan Tsjajkovski's Vierde Symfonie en Stravinski's Petroesjka. Het thema schrijdt in marstempo voort, vergezeld van blazersakkoorden. Dan volgt een levendige dialoog tussen houtblazers en strijkers. Heel plotseling verschijnt het tweede thema in hobo's, klarinetten en hoorns, afgerond door een triolenfanfare van de trompetten.
De doorvoering start met het tweede thema, zangerig voorgedragen door de celli. Ook andere strijkers komen aan de beurt, waarna het geheel langzaam wegebt. De eerste zes noten van het hoofdthema klinken weer, nu eens dalend, dan weer stijgend. Tegen de achtergrond van altviolen klinkt weer het tweede thema, nu in de fagot. Vervolgens wordt het tamelijk breedvoerig behandeld: eerst in de hobo, dan in de klarinet. Gedeelten van het hoofdthema zijn te horen in de celli en contrabassen.
In de reprise wordt het thema geïntroduceerd door de violen, alten en celli, waarna in de coda het tweede thema door vrijwel alle strijkers wordt gespeeld, waarna een statige passage dit eerste deel afsluit.
2. Andantino con moto, quasi allegretto.
In dit deel zijn de strijkers veelvuldig pizzicato te horen. Na een serene inzet van de hoorns, zeer terughoudend ondersteund door strijkerspizzicati verschijnt er een klein (ook hier weerfolkloristisch) themaatje in de beide fluiten. Dit wordt beantwoord door een 'lied' in de lagere strijkinstrumenten, klarinetten en fagotten. Dan zijn de klarinetten alleen te beluisteren, tijdelijk in combinatie met fluiten, maar daarna weer alleen. Vervolgens verschijnt het hoofdthema
in de eerste violen met expressieve tegenstemmen in klarinet en fluit. Andere houtblazers participeren, waarna een kort tussenspel klinkt, eerst alleen van de strijkers, dan van de houtblazers. Het lied keert terug en blijft geruime tijd doorklinken. Vervolgens wordt het door verschillende houtblazers geïntoneerd, met strijkers op de achtergrond. Dan blijft de melodie achterwege en klinken alleen nog de strijkinstrumenten. De laatste noten daarvan worden in een langdurige passage uitgewerkt door houten blaasinstrumenten. En na een diminuendo keert het lied, nu iets nadrukkelijker, terug in de violen, Het andantino komt tot een einde in vier zachte strijkerakkoorden.
3. Moderato — allegro ma non tanto. De finale is een scherzo vol vreugde. Het hoofdthema klinkt al direct tijdens drie inleidende maten in de hobo. Altviolen spelen de overgang naar een dansbeweging in de lagere strijkers (allegro ma non tanto). De dans gaat in bliksemsnel tempo over naar de houtblazers en vervolgens terug naar de strijkers. Gesordineerde violen laten dalende akkoorden horen. Maar de dans blijft, met snelle kleine wendingen, alsof het om een stukje Spaanse muziek gaat. De violen verzorgen de overgang naar een nieuw thema (meno allegro), gespeeld door de fluiten, waarna de bassen verwijzen naar het eerste thema. Een tijdlang horen we een lichtvoetige uitwerking van de beide them's, waarna er een opgewekte climax ontstaat, die heel plotseling wegzakt. Het zijn voornamelijk de strijkers, die dan af en toe naar het eerste deel verwijzen.
In een nieuwe afdeling spelen altviolen een kwartet, de andere strijkers en de houtblazers werken dat op energieke wijze uit. Fluiten en fagotten laten het ook nog eens horen met een aarzelende begeleiding van de celli. De violen komen aan bod, gevolgd door de vier hoorns. Alle houtblazers zijn nu zeer luid, maar dan volgt opnieuw een diminuendo, waarna nogmaals hoorns en houtblazers boven snel vibrerende strijkers klinken. Alle koperblazers zijn tegelijkertijd te horen in een triomfantelijke koormelodie, waarmee hetslot wordt ingeluid.
__________
[1] Bengt de Törne (1891-1967): Sibelius — A close up. London, Faber & Faber, 1937. Volgens Törne was Sibelius de grootste componist van zijn tijd, belangrijker dan Mahler en Schönberg.
____________
Abeeldingen
1. De Britse dirigent Kenneth Montgomery.
2. De Duitse cultuurcriticus Theodor Wiesengrund Adorno.
3. De Finse muziekmeester Jean Sibelius.
4. Partituurgedeelte uit het Allegro moderato.
5. Strijkerspassage uit het Andantino.
6. Gedeelte voor de hobo, de alten en de celli uit het derde en laatste deel, allegro ma non tanto, van Sibelius' Derde Symfonie.
vrijdag 16 mei 2008
Pianist Marcel Worms presenteert zondag een nieuwe cd met werken van Joaquín Nin-Culmell
Op zondag 18 mei zal de nieuwe compact disc van pianist Marcel Worms 's middags officieel worden gepresenteerd in het Goethe Instituut, Herengracht 470 te Amsterdam om 16:00 uur. Deze keer betreft het werk van de in 2004 op hoge leeftijd gestorven componist Joaquín Nin-Culmell (1908-2004) — vooral niet te verwarren met de Cubaanse componist, die ook Joaquín Nin heette, maar die in 1879 werd geboren en wiens leven zeventig jaar later was voltooid. Pianist Marcel Worms heeft ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Nin-Culmell, op 5 september aanstaande, een cd met diens Tonadas opgenomen, en zal zondag dat onderdeel uit het oeuvre van deze Spaans-Cubaanse muziekmeester — die de broer was van de bekende schrijfster Anaïs Nin (1903-1977) — bij die gelegenheid in zijn geheel spelen, alsmede nog wat andere stukken.
Voorafgaande aan die middagpresentatie worden eveneens enkele onderdelen van de cd gespeeld door Marcel Worms en ten gehore gebracht in het Radio 4-programma Spiegelzaal dat zondagochtend rechtstreeks uit die bewuste zaal in het Amsterdamse Concertgebouw zal worden uitgezonden. Omstreeks 10:15 uur zal het NIN-gedeelte in dat actuele, informatieve muziekprogramma aan bod komen.
Na verschijnen van de compact disc zullen we in deze kolommen nader ingaan op het werk van de componist, pianist en ooit professor voor muziek aan de Universiteit van Berkeley in Californië. De naam Marcel Worms zult u dan ongetwijfeld eveneens opnieuw tegenkomen.
Afbeeldingen
1. De componist Joaquin Nin-Culmell.
2. Pianist Marcel Worms (rechts) met de Nieuw-Zeelandse componist Chris Gendall tijdens een verblijf op Cornell University (Ithaca, NY), waar hij in januari 2008 diens Where it hits heeft gespeeld.
woensdag 14 mei 2008
De Noordelijke Polyfonisten zingen zaterdagavond in Diever, zondagmiddag in de Stad Groningen
Het projectkoor De Noordelijke Polyfonisten — dirigent André Cats — geeft het komende weekeinde twee concerten: het eerste op zaterdag 17 mei, 's avonds om 20:00 uur in de Nederlands Hervormde Kerk in het Drentse Diever, en de middag daarop, zondag 18 mei, in de Lutherse kerk te Groningen. Onder het motto Vreemde sprongen zal het koor de toehoorders in contact brengen met muzikale experimenten in de Renaissance.
Er zullen in totaal elf stukken worden gezongen van acht componisten. Het programma bestrijkt daarmee ruim anderhalve eeuw in de tijd. De oudste onder de muziekmeesters van wie tijdens deze concerten een stuk wordt voorgesteld, is meteen de minst bekende van de voor geïnteresseerden veelal sonore namen: Solage. Hij leefde van ongeveer 1340 tot 1400. Van hem staat een Franse titel op de rol: Fumeux fume parfumée. De laatst overledene van deze noordelijke polyfonisten is één van de bekendste Engelse vakmensen binnen dit kader: Thomas Weelkes, die op 1 december 1623 in de leeftijd van 47 jaar overleed. Van hem zingt het koor na de pauze drie nummers. Eerder dat jaar was zijn collega William Byrd gestorven, die ongeveer tachtig jaar oud is geworden en dat was in die periode geen alledaags verschijnsel. Hij staat met één stuk, Come woeful Orpheus, als tweede onderdeel op het programma na de pauze.
Klinkende namen
Van de vier componisten, die voor de pauze allen met één stuk zijn vertegenwoordigd, is de zuidelijke Nederlander — en toch noordelijke polyfonist — Roland de Lassus, doorgaans beter bekend als Orlando di Lasso (1532-1594), zeker de meest klinkende, althans indien we dat muzikale begrip hier in een wat meer algemene betekenis gebruiken: (wijd en zijd) bekend. Bovendien geldt hij als de productiefste componist aller tijden. Zijn Prophetiae Sibyllarum sluit het gedeelte vóór de pauze af. Aan zijn bijdrage gaan nog twee stukken van wat bekendere noten schikkende muziekbreinen vooraf. Direct na het Franse stuk van Solage staat Cypriaen de Rore (1515-1565) genoteerd met Calami sonum ferentes, gevolgd door een werk van iemand, die geen paus was, maar goed met muziek uit de voeten kon, welke onder zijn handen een niet onbelangrijke rol is gaan spelen binnen het kader van de wereld der Vlaamse polyfonie: Jacob Clemens non papa over wiens geboortejaar en tevens over diens tijdstip van overlijden niet alle doorgewinterde geleerden het eens zijn, maar doorgaans 1510-1555 wordt aangehouden. Van hem zal Fremuit spiritus Jesus/Lazare, veni foras worden gezongen.
Het gedeelte na de pauze wordt geopend met Solo e pensoso van Luca Marenzio (1553-1599), de enige echte Italiaan, en dus niet noordelijke polyfonist in dit gezelschap.
De twintigste eeuwse Nederlander Hendrik Andriessen (1892-1981) — die als één der beste en bekendste vaderlandse muziekmeesters van de bewuste periode mag gelden — componeerde in 1965 het ruim zeven minuten durende a cappella koorstuk Omaggio a Marenzio, op een tekst van de veertiende eeuwse Fazio degli Uberti, die 'ergens' tussen 1305 en 1309 werd geboren en na 1367 is gestorven.
Het optreden van de Noordelijke polyfonisten zal worden besloten met twee composities van Carlo Gesualdo (1566-1613): Dolcissima mia vita, gevolgd door "Io parto", e non più dissi.
Wie vooraf meer over het koor De Noordelijke polyfonisten wil weten, kan onder de link terecht op de fraai geornamenteerde website van deze vocalisten.
____________
Afbeeldingen
1. De Engelse polyfonist William Byrd.
2. Affiche voor de beide optredens dit weekeinde, van het projectoor De Noordelijke polyfonisten.
3. De Vlaamse polyfonist Orlando di Lasso.
4. De Italiaanse polyfonist Luca Marenzio.
zondag 11 mei 2008
Muziekinstrumenten in de Bijbelse oudheid (1)
Tijdens het bekijken van, tegen sluitingstijd, al de die dag nog resterende nieuwste aanwinsten op het gebied van boeken in een kringloopwinkel, viel mijn oog op het Bijbels BEELD Woordenboek van Dr. A. van Deursen, met tekeningen van J. de Vries. Het betreft een — ondanks de leeftijd van inmiddels zes decennia — gloednieuw exemplaar uit 1947, dus van de tweede druk, zoals die door J.H. Kok te Kampen werd uitgegeven. In ieder geval zijn er tot en met 1993 steeds maar weer herdrukken van het boek uitgekomen, al heb ik even gedacht dat het redelijk zeldzaam moest zijn, aangezien ik — zelf toch ooit met mijn dagelijkse bezigheden "ook van dat vak" — het niet eerder in handen had gehad. Het raadplegen van de aanbiedingen via de elektronische snelweg was echter aanzienlijk, en zoals dat inmiddels bij vrijwel alle uitgaven het geval is, bleek ook nu een relatief grote discrepantie in de prijzen, variërend van 2 tot 15 euro voor exact deze uitgave.
Het ongebruikte exemplaar dat is voorzien van een heden ten dage zogeheten hardcover met stofomslag, kostte maar heel weinig. En voor dat geringe bedrag wordt een schat aan informatie verstrekt in woord en beeld — tegenover elke tekstpagina bevindt zich er één met diverse afbeeldingen — en sommige illustraties zijn niet alleen maar belangwekkend voor gelovigen van allerlei gezindten, doch eveneens voor mensen die muziekinstrumenten puur op hun technische en — eventueel eveneens — emotionele merites willen beoordelen.
1: Harp uit Ur — De harp met elf snaren die het nummer 1 van de zeven afbeeldingen toont, heeft elf snaren; het instrument wordt met de hand bespeeld. In het eerste boek van Samuel, 16:16 komt het ook voor en wordt gemeld dat "hij het met zijn hand spele". In hetzelfde Bijbelboek (10:5) en in het tweede van dezelfde Samuel (6:5) wordt echter ook gewag gemaakt van het feit dat deze harp in Israël lopende werd bespeeld en dat houdt in dat de bespeler dit instrument moest dragen, hetgeen noodzakelijkerwijs leidt tot de conclusie dat het niet al te zwaar kan zijn geweest. Het klanklichaam is voorzien van ornamenten en aan het uiteinde is een ramskop als versiering aangebracht.
2: Joodse gevangenen bespelen de lier — De afbeelding laat ons drie gevangen genomen mannen zien, die onderweg in een bergwoud de lier bespelen. Zij worden begeleid door een ietwat luxueuzer geklede soldaat [b] die zowel een knots meedraagt, alsook een boogtas. In het Bijbelboek Psalmen 137:3 wordt hierover meer verteld.
3: Cymbalist uit Assyrië — De twee kleine koperen bekkens, die op deze afbeelding te zien zijn, komen eveneens voor in het boek der Psalmen (150:5). Deze instrumentjes werden tegen elkander geslagen en functioneerden daarmee voor het aangeven van de maat en niet om de melodie te begeleiden. In diverse andere bijbelboeken worden zij genoemd als onderdeel van orkesten.
4: Assyrische pauk — Op de tekening is te zien dat iemand een pauk bespeelt, die voor zijn buik hangt, en waarvan derhalve de omvang niet zo groot was; in de tempel daarentegen werden manshoge exemplaren bespeeld. De doffe toon hiervan was op grote afstand waarneembaar.
In Israël werd de handtrommel of tambourijn door vrouwen bespeeld. Daarover wordt in he Bijbelboek Exodus (15:20) bericht. Het instrument werd voorts gebruikt voor het aangeven van de maat bij reidansen; daarover wordt gerept in het Boek Richteren (11:34). Ook tijdens optochten, volksfeesten en andere vrolijke gelegenheden kon men het tegenkomen.
5: Assyrische dubbele fluit — Oorspronkelijk werd de fluit vervaardigd uit riet, en in latere tijden tevens uit brons. Het instrument vervulde tal van functies, zowel ter begeleiding van klaagzangen — waarover we kunnen lezen in het Bijbelboek Jeremia (48:36) en Matthaeus (9:23) — alsook in combinatie met vreugdeliederen.
6: Egyptische luitspeelster — Het meisje bespeelt de luit met een plectrum, dat heden ten dage ook nog bestaat en wordt gebruikt, maar in het geval van de luit in de bewuste vervlogen tijden werd het minuscule plaatje steeds gebruikt voor het tokkelen op het betreffende instrument. In het Bijbelboek Koningen I (10:12) kan men lezen dat vooraanstaande lieden een luit van sandelhout lieten vervaardigen.
7: Reidans met diverse instrumenten — De Egyptische uitbeelding, die hier is gekozen om de reidans met begeleiding van palmtakken, handtrommels en lieren weer te geven, heeft als saillant detail een naakt kind met in de hand een tak. Niet alleen in Egypte, maar tevens in Israël kwamen dansen bij godsdienstige feesten voor. Ook hierover is één en ander te vinden in de eerste anthologie van de westerse wereld. In het Boek Richteren (21:21) wordt gewag gemaakt van "de dochters van Silo" die "uitgegaan zullen zijn" om met reien te dansen, en in het Boek der Psalmn (68:26) worden "trommelende maagden" ten tonele gevoerd.
maandag 5 mei 2008
Ernest Chaussons Symfonie in Bes uit 1890 in het KRO-Middagconcert via Radio 4 op dinsdag 6 mei
Op dinsdag 6 mei zal in het eerste gedeelte van het Middagconcert van de KRO op Radio 4 — tussen 13:03 uur en 14:30 uur — een drietal werken worden uitgezonden dat tijdens een concert op 24 januari van dit jaar is gegeven in het Théâtre des Champs-Elysées te Parijs door het Orchestre National de France onder leiding van Alain Altinoglu.
Na Igor Stravinski's (1882-1971) Fireworks — volgens de VPRO-Gids, doch beter bekend als Feu d'arifice — (opus 4) uit 1908, alsmede de Sinfonia concertante in e kleine terts voor cello en orkest, opus 125, gecomponeerd en aangepast in de jaren 1934/1952, wordt als derde werk de Symfonie in Bes van Ernest Chausson uitgevoerd.
Ernest Chausson (1855-1899
Ernest Amédée Chausson is eigenlijk alleen maar bekend — althans bij het publiek voor symfonische concerten — door zijn in 1896 gecomponeerde Poème voor viool en orkest. Een omvangrijk oeuvre heeft hij niet nagelaten. Dat heeft niet alleen te maken met zijn zeer zelfkritische instelling; ook andere factoren zijn daaraan debet. Zo heeft hij pas als 25-jarige definitief voor een muzikale loopbaan gekozen, nadat hij eenmaal met Richard Wagners muziek had kennisgemaakt, en daarbij kwam dat hij financieel niet onder druk stond, aangezien hij in goeden doen verkeerde. Daardoor werd hij in staat gesteld om soms enkele dagen te doen over slechts één maat.
Chausson werd op 20 januari 1855 te Parijs geboren, waar hij vervolgens een huisleraar, geheel en al voor zich alleen kreeg, iets dat zijn welgestelde vader — die aannemer was — zich makkelijk kon veroorloven. Later volgde hij eerst een juridische opleiding, die hij vervolgens ook voltooide. Aan het conservatorium werd hij aanvankelijk student van Jules Massenet (1842-1912) en César Franck (1822-1890). Spoedig keerde hij Massenet de rug toe en beperkte hij zich tot Franck.
Onbekend als componist
Tijdens zijn werkzame leven is Ernest Chausson als componist bijna geheel onbekend gebleven — een lot dat hij met onder anderen zijn leermeester César Franck heeft gedeeld. Dat was het gevolg van het feit dat de meeste concertdirecteuren geen hoge dunk van hem hadden, waardoor ook het grote publiek nauwelijks de gelegenheid heeft gekregen van zijn werken kennis te nemen. Operadirecties toonden al evenmin belangstelling voor Le Roi Arthur, een opera die hij in 1895 op een eigen libretto had gecomponeerd. Voorts waren de muziekscribenten in de kranten al evenmin juichend over zijn werken, als ze deze al niet geheel negeerden.
Woning in Parijs
In 1883 heeft Ernest Chausson een woning verworven aan de Parijse Boulevard des Courcelles, en dat huis heeft hij weten op te stoten tot één der atistieke centra van de stad. Kunstenaars — zoals schrijvers, schilders en musici — en intellectuelen van diverse andere disciplines kwamen veelvuldig bij hem over de vloer, en hij onderhield dan ook vriendschappelijke betrekkingen met vrijwel ieder die van belang was. Zelfs die licht ontvlambare Claude Debussy heeft voortreffelijk met Chausson overweg gekund. Hij beschouwde hem als een oudere broer, op wie hij volledig kon vertrouwen. Ook andere musici maakten deel uit van Chaussons particuliere vriendenkring. Zo heeft hij zich over Isaaac Albéniz (1860-1909) en diens gezin ontfermd toen deze financieel in het slop dreigde te geraken.
Belangrijkste composities
Zijn belangrijkste werken heeft Chausson in het laatste decennium van de negentiende eeuw gecomponeerd: het Concert voor piano, viool en strijkkwartet (1892), het Poèmde de l'amour et de la mer (1893), het reeds genoemde Poème voor viool en orkest (1896) en het Pianokwartet (1898). De ambitieuze opera over koning Arthur maakt niet echt deel uit van het huidige operarepertoire.
Chausson had nog heel grootse plannen toen er een abrupt einde aan zijn leven kwam. Gedurende een fietstocht te Limay, in de buurt van Mantes, verloor hij de macht over het stuur, botste tegen een muur, en stierf aan de gevolgen daarvan op 10 juni 1899. In de begrafenisstoet zijn vele vooraanstaande Parijse kunstenaars de baar gevolgd. Onder hen bevonden zich de schilder Edgar Degas (1834-1917) en de beeldhouwer Auguste Rodin (1840-1917), alsmede de schrijver Pierre Louÿs (1870-1925).
Enige symfonie
De enige symfonie van Ernest Chausson wer in 1890 voltooid en in het jaar daarop voor het eerst uitgevoerd tijdens een concert van de Société Nationale in Parijs. Het schijnt dat het hoofdstedelijke publiek er aanvankelijk niet in de geringste mate belangstelling voor toonde totdat het opnieuw tot een uitvoering kwam, maar bij die gelegenheid waren de uitvoerenden de Berliner Philharmoniker onder leiding van Arthur Nikisch, (1855-1922) als programma-onderdeel van een concert in het Cirque d'Hiver, op 13 mei 1897.
Pas na het overlijden van de componist werd de eerste uitvoering van deze Symfonie in Bes in de Verenigde Staten gegeven door het Boston Symphonie Orchestra dat op tournee was en onder meer Philadelpia heeft aangedaan. Op 4 december 1905 heeft datzelfde orkest — maar toen onder leiding van een andere student van César Franck, Vincent d'Indy (1851-1931) die als gastdirigent was gevraagd — er een uitvoering van gepresenteerd.
Symfonie in Bes gr.t., opus 20 (1890)
Instrumentatie: 3 fluiten, waarvan één afwisselend met piccolo, hobo's, Engelse hoorn, 2 klarinetten, basklarinet, 3 fagotten, 4 hoorns, 4 trompetten, 3 trombones, bastuba, 3 pauken, 2 harpen en strijkers.
Het opus is opgedragen aan de zwager van de componist, een toegewijd muziekliefhebber: de schilder Henry Lerolle (1848-1929). Het werk is driedelig en cyclisch van vorm, d.w.z. het belangrijkste materiaal van de gehele symfonie bestaat uit één kernmotief.
Allegro: Na een plechtige inleiding wordt een pentatonisch thema door de hoorn — ondersteund door de fagot — voorgedragen, en vervolgens herhaald door celli en hobo. Een nieuw motief dient zich aan en leidt via talrijke combinaties tot een nieuw thema, gepresenteerd door celli, klarinetten en hobo's. Dan zijn alle thema's voorgesteld en kan de doorwerking volgen, waarbij het eerste thema zich, — thans in ritmische verandering — opnieuw aandient.
Adagio: Dit deel bestaat uit twee cantilenes, waarvan de eerste als inleiding voor en tevens als afsluiting van de tweede fungeert. Het deel zet in met een passage voor strijkers, klarinet, fagot en twee hoorns. Een obsederende frase voor Engelse hoorn en klarinet steekt af tegen zacht geweven figuraties in de alten en celli. Het eerste thema keert daarna — enigszins gewijzigd — terug in de hoorns. Het tempo neemt toe wanneer de celli de Engelse hoorn vergezellen in een expressieve dialoog boven arpeggio's van de strijkers. Zo wordt een felle climax opgebouwd, en keert het eerste thema fortissimo terug in de strijkers.
Finale: Een groot unisono van de strijkers vormt de inleiding van de finale. Trompet en houtblazers schetsen het hoofdthema. De bassen werken dit geheel uit, waarna de violen het bij de houtblazersfiguur overnemen. Nadat een tweede thema op verschillende manieren is uitgewerkt, duiken opnieuw fragmenten uit het eerste deel op. Daarbij is ook het hoofdthema van de inleiding, dat nu majestueus door de bassen wordt geïntoneerd. Voorts worden andere episoden ut de beide voorafgaande delen in de finale verwerkt.
Met het teruggrijpen van de laatste maten naar de allereerste van deze symfonie is de cyclus rond.
___________
Afbeeldingen
1. Componist Ernest Amédée Chausson.
2. Leermeester Jules Massenet.
3. Leermeester César Auguste Franck.
4. Componist Claude Debussy. Tekening van Jarko Aikens, Groningen, 1982. (Collectie Heinz Wallisch.)
5. Schrijver Pierre Louÿs.
6. Dirigent Artúr Nikisch.
zaterdag 3 mei 2008
Uitgebreid aandacht voor Gershwins Pianoconcert in Discovering music op BBC Radio 3, zondag 4 mei
Op zondag 4 mei kunt u in het programma Discovering Music dat tussen 18:00 uur en 19:30 uur zal worden uitgezonden via BBC Radio 3 kennisnemen van allerlei bijzondere details met betrekking tot het Concerto in F voor piano en orkest, uit 1924, van George Gershwin (1898-1937), waarover wij op dinsdag 8 april op deze muzieksite een artikel hebben gepubliceerd, waarin u meer gegevens kunt vinden.
Aan de aflevering die op 4 mei wordt uitgezonden, is opnieuw dirigent Charles Hazlewood verbonden, en die staat garant voor begrijpelijke uitleg met klankvoorbeelden, variërendvan enkele noten tot en met een gehele passage. Pas als deze dirigent van mening is dat er een voor iedere muziekliefhebber begrijpelijke uitleg is verstrekt, wordt het werk nog eens als geheel uitgevoerd.
Zoals dat bijna altijd het geval is, heeft de dirigent voor deze aflevering van Discovering music opnieuw de beschikking over het BBC Concert Orchestra. Pianiste Joanna MacGregor neemt plaats achter de vleugel en zal zwate en witte toetsen, alsmede pedalen van het instrument in beweging brengen, opdat wij allen een beter begrip krijgen voor het werk dat de makers van de reeks als één der beste pianoconcerten uit de geschiedenis beschouwen.